Ruzie

Op de terugreis van vakantie, midden op de péage, kregen we een knalruzie. De aanleiding is te suf voor woorden (ik kan slecht autorijden), maar het gaat bij een ruzie natuurlijk nauwelijks om de inhoud. Het gaat om de vorm – en de waarden en instincten die daarachter steken. Hij hakt op me in, ik word steeds ijziger. We denken allebei: ‘daar gaan we weer’.

De bekendheid van het patroon maakt de pijn niet minder. Integendeel: ik voel me tot op het bot gekrenkt en denk op zo’n moment de essentie te zien van wie wij samen zijn – en hoe ik me op gewone dagen laf in slaap laat sussen. ‘Kijk nu wat er gebeurt, dit kan je toch niet pikken!’, zeg ik tegen mezelf. De radio speelt een liedje van Mumford & Sons, ‘een slechte dag met jou is beter dan een dag alleen’, zoiets. Misschien, denk ik.

Hoe gaat een ruzie weer voorbij? Naar mijn ervaring is dat een behoorlijk mysterieus proces. Op een gegeven moment voel ik dat er weer ruimte komt, dat ik weer sterk genoeg ben om me niet louter te concentreren op zelfbescherming. Wij praten dingen niet uit. Praten is misschien een instrument om een ruzie bij te leggen, maar blijkt voor ons niet cruciaal. Dat hoeft niet te verbazen: woorden (logos) maken maar een klein deel uit van de impact van een optreden, wist Aristoteles al. Waarden (ethos) en emoties (pathos) zijn veel belangrijker.

Als prepuberaal meisje las ik ooit een Libelle­-artikel rond de vraag: is een vrijpartij een goede manier om een ruzie met je man bij te leggen? Eén mevrouw vond van wel, de ander vond van niet. Diep geschokt legde ik de Libelle weg. Alleen al de gedachte dat je ruzie zou kunnen hebben met die ene man op de wereld die voor jou bestemd was, was nog nooit bij mij opgekomen (ik brak me eerder het hoofd over hoe ik die man moest vinden). En dat je zoiets hemels als seks instrumenteel zou kunnen inzetten om een duidelijk niet volmaakte relatie weer vlot te trekken, daar kon ik met mijn verstand niet bij.

Onze ruzies gaan over doordat één van ons zijn hand uitsteekt – en dat bedoel ik niet metaforisch. Cruciaal is een verzachtend gebaar. De ander kan de aai accepteren, of (nog) niet. Je voelt of het zover is. En daar moet je eerlijk in zijn, is mijn nieuwe stelregel. Als je die verzachting niet voelt, moet je het niet doen, want dan wordt het een truc. Hoe dan ook: verzoening gaat via het lichaam. Al die redenen die je verzint ( .. waarom hij altijd .. en waarom jij groot gelijk hebt dat ..) smelten weg bij het juiste gebaar op het juiste moment. Redenen doen er niet echt toe. En dat hoeft wederom geen verwondering te wekken. Je wacht immers ook niet op een goede reden om ruzie te maken. Je maakt ruzie, en daarna verzin je argumenten die jou vrijpleiten. Redenen cirkelen om de ruzie heen, als satellieten, maar maken er niet de kern van uit.

Ik moet denken aan burgeroorlogen, en hoe die tot een einde kunnen worden gebracht. In ieder geval niet doordat er eindelijk een doorslaggevende reden wordt geformuleerd waarvoor de andere partij het hoofd buigt. Oorlogen stoppen vooral als mensen oorlogsmoe zijn. Adriaan van Dis beschreef ooit hoe het Frelimo en het Renamo in Mozambique pas de wapens neerlegden toen de strijdende partijen elkaar zoveel pijn hadden gedaan dat wondenlikken urgenter werd dan wraak nemen. Zeker, een oorlog is wel even wat anders dan een ordinaire ruzie; in mijn conflicten spelen geen geopolitieke motieven mee. Maar eigenlijk denk ik dat ook hier pathos, in de vorm van een wederzijds gevoel van teveel verlies, belangrijker is dan alle redenen die partijen zo koortsig naar voren brengen. Dat stemt niet optimistisch. Israel en Palestina, sjiieten en soennieten; wil het ooit tot verzoening komen, dan zullen ze vanuit een surplus aan pijn een gebaar moeten maken.

Hoop zit in tijd die verstrijkt. En in onverwachte externe omstandigheden. Op de péage begon het gigantisch te plenzen; urenlang moesten we onze volle aandacht bij het stuur houden. Het bleek moeilijk om de ruzie daarna goed op te pakken.

Marjan Slob