Omar Imam is een fotograaf die de dromen verbeeldt van mensen in vluchtelingenkampen. Zo maakt hij medemensen van hen.
Op de Haagse Nacht van de Dictatuur spreek ik een column uit het werk van Imam.
‘Je kunt je ogen sluiten. Je wilt je ogen misschien wel sluiten. Maar als je dat niet kunt, of niet wilt, word je hier in het Westen vrijwel dagelijks geconfronteerd met beelden van behoeftige mensen in vluchtelingenkampen. Het is kaal, hopeloos, lelijk in die kampen. Het zijn beelden die mij murw maken. Eerlijk gezegd zijn het beelden waarvoor ik graag mijn ogen zou sluiten. Want wat kan ik doen in het aangezicht van zoveel ellende?
Die reactie heb ik niet als ik naar de foto’s van Omar Imam kijk. Ook hij toont vluchtelingen, en ook zijn foto’s zijn ernstig. Maar bij zijn werk blijven mijn ogen graag hangen.
Ik heb mij natuurlijk afgevraagd waarom ik bij Imams beelden niet hoef te vechten tegen het wegkijken. En ik denk dat dit komt omdat hij conceptueel te werk gaat. Omar laat vluchtelingen niet alleen zien als mensen – lichamen eigenlijk – met een behoefte aan voedsel en veiligheid en medische zorg, zoals in de gebruikelijke, meer journalistieke aanpak. Maar ook, en vooral, als wezens met dromen, hallucinaties, en angsten. Het is hem te doen om de binnenwereld van mensen, dat intieme domein van waaruit ieder van ons, stuk voor stuk, zijn of haar leven leeft.
‘Het grootste deel van ons leven voltrekt zich in de kosmos van onze binnenwereld’, zei schrijver Oek de Jong ooit. Die binnenwereld kan zacht en liefdevol zijn, maar ook donker en verwarrend, en is vaak een mengelmoesje van sferen. Die binnenwereld kleurt hoe dan ook alles wat je in de buitenwereld ziet. Elk mens tobt geregeld met de kloof tussen binnenwereld en buitenwereld. Anders gezegd: met de kloof tussen de voorstelling die je in de loop der tijd van de wereld maakt, en de realiteit. Je verwachtingen blijken vaak genoeg niet te passen op de buitenwereld, en dat kan behoorlijk desoriënterend zijn.
Voor vluchtelingen ligt dat extra scherp, zo stel ik me voor. Een vluchteling is immers per definitie: op de vlucht. Weg uit zijn bekende omgeving. Zijn binnenwereld neemt hij mee, want die draag je altijd bij je, waar je ook gaat, waarheen je ook vlucht. Maar die zo zorgvuldig opgebouwde binnenwereld, je allerintiemste jij, zal vaak niet goed meer passen op de nieuwe buitenwereld.
Het geniale van Omar Imam is dat hij Syrische vluchtelingen in Libanese kampen heeft gevraagd om een scène uit hun binnenwereld in de buitenwereld uit te beelden. Zo kunnen wij zien wat er in hun binnenste leeft. Hoe zij de kloof tussen binnen- en buitenwereld ervaren. De foto’s laten zien dat dit zwaar is. Maar door hun intieme wereld te tonen, houden deze vluchtelingen onmiddellijk op louter lichamen, louter slachtoffer te zijn. Het worden mensen, medemensen, met dromen.
Die dromen hoeven niet de onze te zijn. Soms denk ik wel eens dat dát het meest bedreigende is van vluchtelingen, dat onze samenleving daarom soms zo agressief op vluchtelingen reageert. Want natuurlijk kunnen we heel veel mensen te eten geven, en een basisplek bieden. Dat is het probleem niet. Dat kunnen we best schaffen. Veel moeilijker is het om vreemde dromen toe te laten. Bepaalde dromen zijn te vreemd voor ons, of kunnen we niet zo goed aan. Bepaalde dromen vinden wij misschien geen prettige dromen.
De organisatie heeft mij gevraagd één foto van Omar te kiezen, en dat is deze foto geworden: ‘She brings home the food now’. We zien een vrij kleine man, die volgens het bijschrift Hael heet en arts is, en naast hem zijn struise vrouw. Ze staan samen in een besneeuwd kamp tussen de overbekende desolate tenten. De vrouw is flink ingepakt – misschien vanwege kledingvoorschriften, misschien vanwege de kou. Zij heeft twee grote dozen op haar schouders. Uit het bijschrift begrijp ik dat hier voedsel in zit. ‘She brings home the food now’. En, zo luidt de titel van deze foto verder: ‘Our testicles are in danger’.
Wat heeft Hael in zijn handen, daar op kruishoogte? Zijn het een soort gewichten? Ik kom er niet goed uit. Het doet er ook niet toe. Door de titel worden die dingen symbolisch: het zijn testikels, en hij probeert ze op te houden.
In zijn dromen, in zijn binnenwereld, is Hael de man. Degene die voor de familie zorgt, en daar zijn trots en privileges aan ontleent. Die droom, die voorstelling van zaken, past niet meer op de buitenwereld. Zijn vrouw haalt nu het eten binnen – hulporganisaties weigeren de pakketten aan mannen te geven, zegt hij. ‘Onze vrouwen gehoorzamen ons niet meer, omdat zij nu het voedsel binnen brengen’, zegt hij ook. Haels vaardigheden zijn niet veel meer waard in het kamp. En dat doet zijn zelfbeeld als man wankelen. Vanaf nu moet hij oefenen in dankbaarheid en nederigheid. Zoals alle vluchtelingenmannen. Zoals het gros van de vrouwen wereldwijd. Hael is onthand, en ontmand.
Mijn oog bleef op deze foto hangen, omdat ik als kijker ook in het geding raak. Ik reageer namelijk tegenstrijdig op het verhaal van Hael. Een deel van mij voelt met hem mee. Zijn wereld wankelt. Zo’n harde breuk tussen droom en realiteit is voor ieder mens een hard gelag. Tegelijkertijd zie ik zijn vrouw, zijn naamloze vrouw, en ik denk: ja. Hef je handen. Toon je schouders. Ervaar je kracht. Laat je zien.
Het is cru om te constateren, maar een grote crisis kan voor onderdrukte groepen ook een bevrijding betekenen. Doordat alles omvalt, liggen er opeens wegen open die voorheen gesloten waren, en mag –nee, moet! – je gedrag vertonen waarvoor je voorheen werd afgestraft. Zo is het westerse vrouwen in de Tweede Wereldoorlog vergaan. Opeens gingen ze massaal buiten de deur werken in de oorlogsindustrie, en zo merkten ze dat ze in de praktijk echt niet onderdeden voor mannen. Misschien ligt een dergelijke weg nu open voor Arabische vrouwen.
Dat denk ik allemaal als ik deze foto zie. En vervolgens denk ik: ho Marjan, je weet helemaal niet wat je ziet. Jij ziet net zo goed je eigen dromen. Je vult in wat deze naamloze vrouw meemaakt. Je weet niets van haar, van haar huwelijk, van wat ze voor Hael voelt, van haar ambities. Laat haar haar eigen droom. Wat die ook mag zijn. Kijk nu gewoon.
Het enige dat ik weet is dat deze foto goed is. Omdat hij me niet laat ontsnappen, niet laat wegdromen, en uiteindelijk ook niet laat generaliseren. De foto zet zeker aan tot denken, maar zuigt ook steeds terug naar het beeld zelf. Naar deze mensen zelf. Naar echte anderen, met hun eigen binnenwereld. Mensen waarmee ik in dezelfde wereld leef.’