‘Geef iedereen nou toch een basisinkomen’, bepleitte de Londense hoogleraar economie Guy Standing onlangs op het World Economic Forum in Davos. Veel bijval kreeg Standing niet van de aanwezige wereldleiders. Maar als het basisinkomen zelfs tot Davos is doorgedrongen, dan weet je dat zo’n idee een blijvertje is.
Het is ook een fascinerend gedachte-experiment: stel nu dat je geld krijgt zonder dat er een ruil in het spel is. Je hoeft voor dat geld dus niet te werken, niet te solliciteren, niet de plaatselijke bloembak te begieten. Je hoeft niet eens dankbaar te zijn; je krijgt dat geld, gewoon omdat je bestaat. Wat dan? Sommigen vrezen dat mensen acuut lui worden en vooral vieze karweitjes zullen mijden. Anderen verwachten dat gratis geld juist veel creativiteit en werklust los gaat maken. Beide mogelijkheden zijn goed voorstelbaar, dus verder argumenteren gaat niet helpen. In zo’n geval kun je beter de werkelijkheid laten antwoorden door een experiment op te zetten en te kijken wat er gebeurt.
Dat is precies wat de gemeente Terneuzen wilde doen. Twintig inwoners die langdurig in de bijstand zitten, zouden voortaan een gift krijgen in plaats van een uitkering. Een bescheiden en behoorlijk veilig experiment, zou je zeggen. Het ministerie van Sociale Zaken floot Terneuzen vorige week echter direct terug. Geld geven zonder voorwaarden te stellen, daar doen we in Nederland principieel niet aan. Geld behoor je te verdienen – economisch én moreel gesproken. Dat idee zit diep, ook bij mij. De vraag is: tot wat voor mensen maakt dat ons?
Tijdens een wandeling op een regenachtige winteravond hoor ik een noodkreet: ‘Help, ik verdrink!’ Ik zie een dikke man onhandig watertrappelen in de singel. Kopje onder gaat hij niet. Een medewerker van de plaatselijke horeca belt met 112, dus dat is geregeld. ‘Het is best gevaarlijk om nu in het water te springen’, overweeg ik. ‘Hij kan me wel naar beneden trekken.’ Aan de oever van de singel roept een jonge vrouw de man inmiddels bemoedigende woorden toe. ‘Zwem, je kunt het!’ Langzaam maakt hij een paar slagen richting oever.
Als de man bijna de oever bereikt, doe ook ik mijn mond open. ‘Kun je op de bodem staan?’, vraag ik. ‘Neehee’, kermt hij. Ik geloof hem niet; ik ken die plek. De man flapt zijn armen op de oever, schuift zijn bovenlijf ertussen en blijft liggen, benen nog in het water. Samen met een andere passant trek ik de drenkeling aan zijn riem verder de oever op. Ondertussen is de brandweer gearriveerd en neemt de commandant de regie over. De drenkeling wordt per brancard afgevoerd.
Ik blijf in verwarring achter, vol grote gevoelens die ik maar moeilijk kan verenigen. Eén daarvan is scherpe ergernis. ‘Volgende week ligt hij weer in de singel, want zo krijgt hij aandacht’, denk ik. Vlakbij staat een ggz-instelling en in ons buurtje dolen wel meer mensen rond die een beetje pafferig zijn van de medicijnen. Het andere gevoel is bewondering voor mijn medemensen. Die aardige omstanders natuurlijk, maar zeker ook de brandweercommandant die geen onvertogen woord sprak tegen de drenkeling, maar hielp zonder oordeel en zonder onderscheid des persoons. Zo mooi kan een openbare dienst dus zijn. Mijn derde gevoel is schaamte – en waar die andere twee zijn weggezakt, is dit gevoel alleen maar gegroeid. Ik denk dat ik goed heb gezien dat die man niet in levensgevaar verkeerde. Maar desondanks was hij in nood; niemand ligt voor zijn lol op een winteravond in de singel. Waar was mijn compassie?
Mijn harde reactie zal vast meerdere redenen hebben, maar laat ik het hier eens zoeken in mijn maatschappelijke situatie. Ik ben als kleine zelfstandige het nieuwe normaal. Feitelijk gaat het me goed. Maar ik merk dat ik zorg niet langer vanzelfsprekend vind. Niet om zomaar te krijgen, en kennelijk ook niet om zomaar te geven. Eerlijk gezegd voel ik me vaak vogelvrij in een gure en kale habitat. En dat doet wat met mijn gemoed.
Het idee van een basisinkomen wordt vaak in economische taal bediscussieerd. Logisch. Maar mij interesseert de psychologische kant. Hoe zou ik hebben gereageerd als ik ten diepste zeker zou zijn van mijn bestaan, omdat het mij zonder meer werd gegund? Ik denk dat een basisinkomen ons collectief aardiger zou maken.