Het is volkomen logisch dat de bureaucratie gebruik wil maken van big data, zeg ik in mijn gesproken column voor het radioprogramma Brainwash. Hoeft geen probleem te zijn. Mits er ook maar een vrije ruimte blijft.
‘Als eerste ter wereld gaat de Nederlandse politie landelijk inbraak en roof voorspellen met behulp van big data, kopten de kranten onlangs. De proef met CAS is de politie namelijk goed bevallen. CAS staat voor Criminaliteits Anticipatie Systeem. De politie voert dit systeem met informatie uit aangiftes, criminaliteitscijfers, en gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek over bijvoorbeeld het aantal uitkeringen in een bepaalde wijk. CAS legt dan een raster over die wijk met ‘vakjes’ van 125 bij 125 meter en geeft ze een kleurtje. Een rood vakje betekent dat CAS problemen voorspelt, bijvoorbeeld een straatroof. In dat vakje gaat de politie dan extra surveilleren. En dat werkt dus heel aardig, vindt de politie.
Er is een taal in opkomst die rangschikt en vergelijkt. Een taal die grote hoeveelheden gegevens ontsluit, overeenkomsten ontwaart, patronen zoekt. De taal van statistische significantie. De taal van big data. Profielentaal.
In de ogen van deze taal verschijnen mensen als exemplaren van een type. Jouw bloedwaarden, jouw hersenfuncties, jouw alcoholgebruik, zijn afwijkend of juist heel gewoon voor jouw slag mensen. Als je aan de normaalwaarden voldoet, ben je lekker voorspelbaar. En als je afwijkt, zijn er misschien wel methodes in de aanbieding om je te helpen, om je wat meer in de richting van het gemiddelde te trekken. Profielentaal maakt jouw hele hebben en houden tot een waarschijnlijkheid – en als je pech hebt, als je bijvoorbeeld in een slechte buurt woont, tot een risicofactor.
Dat uitvoerende professionals zoals politie-agenten gebruikmaken van profielentaal, vind ik op zichzelf niet zo vreemd, en ook niet zo erg. Wat me meer zorgen baart, is dat de ontwerpers van de samenleving – politici en bestuurders dus – ook bevangen blijken door een big-data-roes. Het begint in deze kringen hip te worden om in profielentaal over burgers te praten. Politici en bestuurders zien in profielentaal een manier om de maatschappij bij te sturen in de door hen gewenste richting – wetenschappelijk gefundeerd en al. En ja, dan begin ik me ietwat benauwd te voelen. Want dan leidt profielentaal als vanzelf tot ‘regels voor het mensenpark’, om met filosoof Peter Sloterdijk te spreken.
Dit ‘mensenpark’ is het omheinde terrein waar afwijkingen verschijnen als bedreigingen van vrede, veiligheid en voorspelbaarheid. Het park is daarmee het domein van een goedbedoelde, maar conserverende, conservatieve politiek die jou binnen de rasters wil houden van de regelmatigheden die we al kennen – van gedrag dat al in kaart gebracht, geordend, gesorteerd en beoordeeld is.
Het is veilig in het mensenpark. De wijkagent loopt er zijn rondje, de docent draait een lesprogramma af dat is toegesneden op jouw leertype, het programma voor bevolkingsonderzoek roept je na een zekere leeftijd op voor controle. De bureaucratie waakt er over je.
Buiten het park is het gevaarlijk, want mensen zijn daar onberekenbaar. We blijken er in staat tot de meest gruwelijke, maar ook tot de meest prachtige dingen. Daar vindt het experiment plaats. Daar leven we het menselijke vermogen uit om te breken met ál wat we al van onszelf weten.
Ik wil in dat park vertoeven – en ik wil daar niet zijn. Ik wil me graag beschermd weten. Gekoesterd door de gezondheidszorg. Verdedigd door de politie. Maar ik moet het park ook kunnen verlaten! En ik wil dat politici en bestuurders de uitgang voor mij open houden. Anders word ik Spaans benauwd. Dan voel ik me compleet claustrofobisch in mijn profiel.
Natuurlijk snap ik best dat ik voor het openbaar bestuur een type ben, en geen individu. Natuurlijk kunnen ze geen beleid maken dat is toegesneden op mijn unieke uitzonderlijkheid, mijn onbestemdheid, mijn vrije ruimte. Maar ik wil erop kunnen vertrouwen dat politici weten dat je in principe ook zó naar mij kunt kijken. Dat ik die unieke kant heb. Dat elk mens die heeft. Ik wil dat ook die wetenschap het beleid informeert. Ik wil dat ze ook in die termen over me praten.’