Incasseren

Morgen zal Theresa May voor de zoveelste keer tussen de loeiende partijen staan. Het Britse parlement stemt dan over plan B, een cosmetische variant op haar plan A dat het parlement eerder met een overweldigende meerderheid afserveerde. Ik heb geen idee wat de dag zal brengen, maar durf wel te voorspellen dat May weer veel zal moeten incasseren – en dat ze dat zal doen ook. Als één ding opvalt aan May, dan is het wel dat ze nauwelijks succes boekt en desondanks van geen wijken wil weten.

Maakt die onverzettelijkheid haar tot een goede politica? Predikant Joost Röselaers vindt duidelijk van wel. Vorige week kreeg hij in NRC Handelsblad ruim baan om de lof van May te bezingen. Röselaers typeerde haar als ‘koelbloedig, scherp en overtuigd’. Haar politieke pad presenteerde hij als ‘een lijdensweg, die zij alleen moet gaan en waarin zij slechts is aangewezen op haar innerlijk weten.’

De vooraanstaande Britse politicoloog Sir Anthony Seldon oordeelt totaal anders over May. ‘Je moet haar uit 10 Downing Street trekken, met stiletto’s die scheuren over het tapijt’, zei hij op de BBC. Seldon vertelde dat Britse vrouwen altijd zo lang mogelijk aan de macht willen blijven. ‘Bij May speelt bovendien een enorme ambitie mee’, wist hij. ‘Dit is haar leven, ze heeft geen kinderen, geen sociaal leven.’

Wat moet je hier nu mee. Seldon verdrinkt in zijn eigen seksisme – en als hij ooit wordt opgedregd zal ik geen moeite doen om hem te reanimeren. Dominee Röselaers presenteert May als een soort hedendaagse messias. Nu lijkt het er inderdaad op dat May beschikt over het benodigde masochisme om een lijdensweg te doorlopen, maar Röselaers negeert dat het haar juist schreeuwend ontbreekt aan het voor een messias toch evengoed benodigde charisma. En welke overtuiging dicht hij May eigenlijk toe? Je zou het bijna vergeten, maar May was oorspronkelijk tegen de Brexit. Is het meest mysterieuze aan May juist niet dat ze al die klappen incasseert om een doel te bereiken waar ze zelf niet eens achterstaat?

Zelf zie ik May als een bezetene, gehackt door de Brexit. Al maanden wordt haar energie afgetapt om een idee dat haar wezensvreemd was zo competent mogelijk uit te voeren. We kennen dat soort personages uit horrorfilms. Ze zijn door niets meer te kwetsen, want ze zijn toch hun ziel al kwijt. En juist dat maakt ze zo onverstoorbaar, zo standvastig. Zo koel. Zo doodeng.

De mens May wordt ongetwijfeld onrecht aangedaan met dit gepsychologiseer door Seldon, Röselaers en mijzelf. Toch zal de politicus May zich dit moeten laten welgevallen. Leiders krijgen enorm veel macht in handen. Zij moeten namens ons zware beslissingen gaan nemen, ook in een crisis – dus in situaties die wij (en zij) niet voorzien. We moeten er feitelijk maar op hopen dat die macht hen ook dan is toevertrouwd. Dat valt niet te beoordelen op grond van partijprogramma’s. Dat kunnen we alleen enigszins inschatten op basis van de persoonlijkheid van de leider. We zouden dus wel gek zijn om niet te speculeren over het karakter van de leider die we in het zadel helpen.

May heeft overduidelijk managementkwaliteiten. Ze voert de haar toebedeelde taak kalm, volhardend en loyaal uit. Waarschijnlijk heeft haar standvastigheid de Tories behoed voor een scheuring, en als ze een bedrijf zou leiden, zou ze vast wel in aanmerking komen voor een royale bonus. Maar ze leidt geen bedrijf, en ze kan niet ten rade gaan bij een raad van bestuur die de lijnen uitzet. Ze leidt een partij, en zelfs een land. Dan heb je meer nodig dan volharding alleen. Dan komt het ook aan op bezieling en innerlijke overtuiging.

Verstandige woorden en procedurele kwaliteiten zijn niet genoeg in de politiek. Burgers moeten hun leiders ook kunnen voelen om ze te kunnen vertrouwen. Het is belangrijk om te weten met wat voor soort persoonlijkheid je van doen hebt. Bij veel wereldleiders voel ik gelijk iets: Merkel gloeit, Macron blikkert, Trump walmt. Dit zijn natuurlijk maar mijn gevoelens. Ze zijn de waarheid niet en worden pas interessant in een debat waarin je ze verder onderzoekt en articuleert. Maar elke beoordeling van politieke leiders bouwt voort op het gevoel dat zo’n leider oproept. Gevoel is het begin van waardering. En bij May voel ik niets.

Zacht

Mijn reis in India loopt ten einde en dat is misschien maar goed ook, want ik mis de bravoure van het begin om onbevangen mijn licht te laten schijnen over het subcontinent. Het is zoals zo vaak: kijk langer en beter, en de verwarring slaat toe.

Zo weet ik niet of ik India in vergelijking met ons eigen land nu hard of zacht moet vinden. Ik had een scherpe observatie klaar over de verschillen die ik voel in de publieke ruimte, een observatie waarin India het land is van zachte mensen in een harde samenleving, en Nederland figureert als de zorgzame samenleving met de harde omgangsvormen. Maar ik merk dat ik die zelf alweer aan het ondergraven ben. Weliswaar blijft het gebrek aan intermenselijk venijn dat ik hier ervaar overweldigend – en dat die zachtheid zo opvalt, zegt pijnlijk veel over Nederland. Maar wat te denken van de Indiërs die onbeschaamd voordringen als ze de kans krijgen? Van jonge mannen die er niet over piekeren om in de bus op te staan voor een oude vrouw met een mismaakte voet? Dat zou bij ons echt grof gedrag zijn.

Persoonlijke agressie heb ik hier nauwelijks waargenomen. Zo hoor je zelden een Indiër zijn stem verheffen tegen een ander mens. De wilde, ongerichte herrie is hier echter enorm. Onafgebroken getoeter, overstuurde microfoons, voetgangerssignalen die even doordringend klinken als onze sirene op de eerste maandag van de maand – ik ervaar het als zinloos geweld en loop hier vaak letterlijk met mijn handen over mijn oren. Nederland snauwt misschien, maar India snerpt.

Je zou ook kunnen zeggen dat Indiërs meer dan wij langs hun medemens heen glijden. Niemand wil hier gedoe, maar verder lijkt de uitwerking van jouw gedrag op een onbekende ander het overwegen niet waard. Een gevolg van het denken vanuit een kosmische orde, waarin iedereen zijn onwrikbare plaats heeft? Een restant van het kastenstelsel? Zou kunnen, maar dat benadrukt weer dat religieuze India. Terwijl een ander, werelds feit ook enorm in het oog springt: het oprukken van de stad. Indiase steden horen tot de snelst groeiende ter wereld. In de praktijk wonen veel Indiërs inmiddels tussen enorme aantallen nabije vreemden. In dergelijke omstandigheden is het vermijden van harde confrontaties al een hele prestatie.

In mijn rugzak zit het boek Schaal van de Britse natuurkundige Geoffry West. West is lyrisch over steden, en als je zijn cijfers en grafieken ziet, snap je waarom: de stad is de plek waar mensen bovengemiddeld presteren, en dat voor minder dan gemiddelde kosten. Superefficiënt dus, zo’n stad! En die schaalwinst vlakt bovendien niet af: hoe groter de stad, hoe efficiënter. Als je de data van West moet geloven, komt er nooit een omslagpunt, kan een stad nooit te groot worden. Zo bezien is de voorspelling dat Delhi in 2030 met dertig miljoen inwoners de grootste stad ter wereld zal zijn, louter goed nieuws.

In Indiase steden krult alles in elkaar, wordt elk plekje opgevuld en uitgewoond. Zo’n stad maakt vast optimaal gebruik van energie en ruimte, zoals West stelt. Maar dat is vanuit de stad gedacht, niet vanuit de mensen. Ik geloof niet dat mensen verlangen naar efficiëntie. Mensen willen gelukkig zijn. En de stad biedt een open toekomst, waar je kunt bouwen aan wie je nog niet bent.

Voor mij is het de vraag of het gros van de nieuwe bewoners van die exploderende Indiase steden in hun dagelijkse leven werkelijk beter af zijn. De luchtvervuiling is enorm, het verkeer een chaos, en al die voormalige dorpsbewoners gooien hun afval over hun schouder alsof de dieren ook hier hun troep wel zullen opeten (maar dieren lusten geen plastic). Op mij, bevoorrechte bewoner van een welvarend Nederlands provinciehoofdstadje, komt een Indiase stad soms over als de hel. Maar ik zie ook wel dat dit plekken zijn van dadendrang en levenslust. Van verjonging. Van gokken en verlangen. Dat maakt deze steden bij uitstek menselijk. Onze soort floreert in de hoop op beter.

Wat een contrast met de dieren – koeien, varkens, honden – die hier in de stad overal tussendoor lopen. Zie hun zachte, gevoelige oren krullen en draaien richting het lawaai. Ze kunnen het niet helpen, het is hun natuur. Alleen afstomping kan hun lot verzachten.

Kaartje

Een treinkaartje regelen in Kolkata is pittig. Eerst bracht de Uber ons naar het station. Bij een loket vulden we op aanraden van behulpzame Indiërs een formulier in; de beambten waren voor onbepaalde tijd met pauze. Na hun terugkomst bleken we in de verkeerde rij te staan. Bij het andere loket keek een bebrilde Indiër ons aan en concludeerde: buitenlanders. Die horen hun kaartje te kopen in een heel ander station. Daar kregen we een nieuw formulier. Wij waren nummer 125 van die dag; nummer 101 was in behandeling. Het was inmiddels al halverwege de middag en op een bordje stond duidelijk dat men hier om 5 uur ophield met werken.

Dan krijg je een oefening in gelatenheid. Wat valt er te doen? Wachten en hopen. Het verdragen van de gestolde gang van zaken. Zo gaat dit hier nu eenmaal. De klok tikt. Een treinkaartje verstrekken duurt minstens tien minuten, ook al werken er twee beambten tegelijk aan. Een simpele rekensom leert dat we het in dit tempo nooit gaan halen. Wacht: er komen een paar nummers niet opdagen! Wie weet.. en ja, we worden opgeroepen. Een dame schrijft het formulier over dat wij ingevuld hebben, waarna haar collega die gegevens nogmaals intikt in de computer. Zo bemachtigen we het laatste treinkaartje dat die dag wordt uitgegeven. Het Nepalese stel met nummer 126 heeft het nakijken.

Zodra iets tegen de verwachting in toch lukt, gebeurt er veel in een mens. Een tergende middag wordt plotsklaps een verhaal waarin wij figureren als de bijzondere hoofdpersonen die dit natuurlijk moest overkomen. Iets valt je toe, en binnen een mum van tijd denk je: ik zal het wel verdiend hebben. Zo’n verhaal laat geen ruimte voor het Nepalese stel, of voor toeval, of voor reflecties over rechtvaardigheid of efficiëntie. Verhalen zijn geen analyses. Verhalen zijn in hun aard egocentrische constructen, waarin de wereld draait rond de verteller.

Veel rijke Amerikanen schijnen te beweren dat hun rijkdom bewijst dat God van hen houdt. Dus hoeven ze in principe geen poot uit te steken naar arme Amerikanen waar God – om ondoorgrondelijke maar dus wel goddelijke redenen – kennelijk minder van houdt. Zou het niet juist hovaardig zijn om tegen Gods oordeel in te gaan? Om de wereld anders te maken dan God hem bedoeld heeft? Het is deze manier van redeneren die ik hier in India teveel om me heen voel. Sommige mensen bezingen de spiritualiteit van dit land, maar het is net of ik er geen toegang toe krijg. Ik voel me vooral opstandig.

Ik weet dat religie mensen kan helpen om de schoonheid van het leven te ervaren. Daar wil ik niets aan afdoen, en ik wens dat vooral de Indiërs in benarde omstandigheden van harte toe. Maar verder gaat mijn eerbied voor religie niet. Al die aandacht voor het hogere, voor de verticale lijn, leidt tot een soort mechanisch wereldbeeld, waarin mensen volgens een gegeven orde om elkaar heen draaien zonder zich werkelijk met elkaar te hoeven engageren, want alles ligt toch al vast. Die houding leidt ertoe dat mensen wel kansen pakken, maar geen alternatieven zoeken. Het staat waarlijk burgerschap in de weg. Die nadruk op de godgegeven orde maakt India tot de droom van Thatcher: There is no such thing as society.

Je verbinden met een maatschappij vraagt iets moeilijks en tegennatuurlijks van de menselijke psychologie: het waarlijk accepteren van het idee van willekeur. We maken liever een spannend verhaal van onze voor- of tegenspoed dan dat we het toevallige van ons eigen plekje onder ogen zien. Want toeval gooit ons uit het centrum van het verhaal.

De filosofie heeft een woord voor het besef dat de wereld om je heen net zo goed anders had kunnen zijn dan hij feitelijk is: radicale contingentie. Het begrip vraagt van je om toeval en willekeur te accepteren, en biedt bar weinig troost, want er is nergens voorzien in een vast plekje voor jou. Maar het schept wel ruimte voor verandering. Voor opstand in plaats van lijdzaamheid. Voor betrokkenheid in plaats van acceptatie.

Anders gezegd: ik kan ze even niet meer zien, die heilige mannen met hun eeuwenoude teksten en hun kosmische orde. Ze doen me aan Thatcher denken.

Selfie

Ik had hem al gezien, de jongen met de mooiste kuif: een zwierige dot zwart haar, aan de wortels gebleekt tot een soort geel. Die zondag hing hij met zijn vrienden rond in de tuin van een mausoleum in New Delhi. Minutenlang was hij bezig om de kuif in model te krijgen. Toen stapte hij op me af. Selfie madam? Tuurlijk. Wie ben ik om te weigeren? Ik loop hier verder toch maar in de weg. Dus zag ik mijn schaapachtige blik weerspiegeld in het scherm van zijn mobieltje. Klik. Thank you. Bye bye.

Ik reis momenteel een paar weken door India, en ben dagelijks een exotisch styling-ornament in de selfies van Indiërs. Het is een rare gewaarwording. Eigenlijk vooral omdat er nauwelijks contact is. De fotografen vragen niet naar mijn naam en kijken me nauwelijks aan. Klik, weg zijn ze. Zo’n selfie heeft geen verhaal. Er is geen inbedding in iets breders. Over dit plaatje valt straks niets te vertellen, er valt alleen maar naar te kijken. Dat zal dus wel de bedoeling zijn.

Wij mensen zijn meesters in het maken van voorstellingen van hoe het was of zou kunnen zijn. Wat we heel moeilijk kunnen, is daadwerkelijk aanwezig zijn op een plek. Die geest van ons fladdert constant weg. Hup, daar vertrekken we alweer met de volgende halve gedachte. Ik denk dat dit gebrek aan aanwezigheid eigenlijk pijn doet. Voor mij zijn die selfies een soort schreeuw: ik ben hier! Toch? Ja, kijk, want ik zie mezelf. En als ik de selfie post, zien mijn vrienden me ook en besta ik extra. Die drang om eindeloos te documenteren waar je bent, getuigt voor mij van een onbeholpen maar groot verlangen naar aanwezigheid.

Het lijkt veel Indiërs behoorlijk goed te gaan. Toch kun je hier nog steeds niet heen om de mensen die op straat leven, hurkend onder een zeiltje. Ze eten in het openbaar, poepen in het openbaar, hebben seks in het openbaar. Weerloos voor elke blik. Ook met hen heb ik geen contact. Waar de selfie-makers vooral hun eigen blik opvangen in het scherm van hun mobiel, weren deze mensen mijn blikken af. Dat is de enige privacy die ze hebben.

In discussies over privacy hoor je vaak zeggen dat ‘men’ tegenwoordig van alles van je ziet. Ik denk dat deze angst misplaatst is. Zeker, ons gedrag wordt opgeslurpt en omgezet in data waar statistische bewerkingen op worden losgelaten. Met als gevolg dat je ‘gepersonaliseerde’ advertenties krijgt. Of dat het nieuwe verzekeringsaanbod op jouw risicoprofiel is toegesneden. Of dat de gemeente beleid loslaat op jouw categorie mens. Met kijken heeft dit alles echter bar weinig van doen. Er is niemand aan te pas gekomen die zijn oog op jouw heeft laten vallen, en die jou persoonlijk liked of misschien disliked. Het zijn louter machines die jouw data verwerken en een ‘persoonlijke’ aanbod verzenden.

‘God is dood, maar de mensen weten het nog niet’, zei Nietzsche ooit. Voor mij gaat die uitspraak over de afwezigheid van de blik van boven, en over ons onvermogen om tot ons door te laten dringen wat het betekent dat er niet langer vanzelfsprekend iemand naar je kijkt. Er is geen god die jouw zieltje doorgrondt en de boekhouding van jouw leven bijhoudt. Ook het grote boek van Sinterklaas is dichtgeklapt. Wie huivert dat zijn privacy wordt bedreigd omdat hij bekeken wordt door de regering of door grote bedrijven, leunt op die oude fantasie over de blik van bovenaf – die fantasie die Nietzsche achterhaald acht. Persoonlijke aandacht van machtigen krijg je helaas alleen maar als zij jou een gevaar achten.

In de wereld na Nietzsche is de vanzelfsprekendheid en alomtegenwoordigheid van een op jouw gerichte blik verdwenen. Hoeveel surveillancecamera’s er ook hangen in de openbare ruimte, hoeveel data over klikgedrag de Googles van de wereld ook bijeenschrapen, de moderne angst is dat je er in spiritueel opzicht aan toe bent zoals de daklozen in India: niemand kijkt werkelijk naar je. Je bent onopgemerkt gebleven. In zo’n situatie is privacy niet aan de orde.

Voor mij getuigt de selfie-rage van een grote honger om gezien te worden. Als mens snak je ernaar een blik op jezelf te voelen. Desnoods die van jezelf.

Aardig

“Even zappen hoor”, zei mijn man toen hij moe binnenkwam. Hij bleef hangen bij het van oorsprong Canadese reality-programma Under Cover Boss, al jaren te zien bij RTLZ. “Kijk eens hoe vaak het bedrijfslogo in beeld komt, het is één lange reclamespot!”, zei hij kritisch. Maar kennelijk vindt hij het programma toch vooral verstrooiend. Ik niet. Ik verdraag het steeds slechter, die Angelsaksische ideologie waarin ongelijkheid in de structuren zit ingebakken en een humane baas het beste is waar je op mag hopen.

Elke aflevering van Under Cover Boss verloopt volgens hetzelfde stramien: de baas van een bedrijf zet een pruik op en doet alsof hij een nieuweling is die een dagje komt meelopen. Zo ziet hij waar zijn mensen op de werkvloer mee te kampen hebben. Onvermijdelijke bevinding: de bedrijfsprocessen kunnen een stuk slimmer, en het leven van deze laaggeschoolde arbeiders is hard. In de apotheose worden de gefilmde werknemers ontboden op het hoofdkantoor, waar ze bijna flauwvallen als ze merken dat die klunzige nieuweling in feite hun baas is. Uitzonderlijk goede werknemers krijgen steevast twee gunsten van de baas: een zakelijke en een persoonlijke. Bijvoorbeeld: ze mogen een cursus tot afdelingsmanager volgen én de baas stort geld in het studiefonds van een veelbelovend kind. Deze doelen liggen kennelijk buiten bereik bij het loon waarvoor hij ze laat werken.

Het irritante is: Under Cover Boss pakt me in. Geregeld wrijf ik de tranen uit mijn ogen. Wat zijn die werknemers blijmoedig onder tegenslag, wat is die baas oprecht aardig, en wat fijn dat die ploeterende mensen nu eindelijk erkenning krijgen! Ik tril dus volop mee. Tegelijkertijd vind ik het programma ontzettend neerbuigend en zelfs leugenachtig.

Sprookjes houden je voor dat goede mensen vanzelf komen bovendrijven. Op school gaat dit meritocratische model ook aardig op: je positie hangt daar behoorlijk strak samen met je prestaties. Na school wordt die samenhang rap losser. Mentaliteit en intelligentie doen er heus nog wel toe om maatschappelijk succes te verklaren, maar veel minder dan onze liberale ideologen willen doen geloven. In hun universum is succes het directe resultaat van verdienste. En falen zal dan wel het gevolg zijn van een verkeerde instelling. Toch? Want als dat niet zo is, dan .. ho, deze redenering gaat geen gezellige kant op. Neem liever nog een bitterbal.

Tot zover het sprookje. Studies laten ondertussen zien dat het verband tussen ‘geld’ en ‘belonen’ veel losser is dan het meritocratische ideaal suggereert. Het grote geld ‘verdien’ je met renderend vermogen. Als je rijk bent, hoef je niets te kunnen om nog rijker te worden, behalve financieel adviseurs in de arm nemen. Ik weet, dit is geen nieuws. Het komt op dit moment alleen hard bij mij binnen, omdat ik De onzichtbare hand van de Utrechtse econoom Bas van Bavel aan het lezen ben.

Op rustige, gezaghebbende wijze maakt Van Bavel gehakt van het idee dat de vrije markt vanzelf tot meer welvaart en betere maatschappelijke instituties leidt. Hij toont zelfs het tegenovergestelde aan. De geschiedenis laat zien dat samenlevingen waar grond, arbeid en kapitaal vrijelijk worden verhandeld na verloop van tijd inboeten aan welvaart en welzijn. Van Bavel verklaart ook de achterliggende dynamiek: rijke mensen gaan handelen in grond en financiële producten, waardoor ze snel nog rijker worden. Om dat geld veilig te stellen, vergroten deze rijken hun greep op de politiek. Zo kunnen ze regelingen en instituties in hun voordeel bijbuigen – ze zouden bijvoorbeeld kunnen bedenken om de belasting op dividend af te schaffen, om maar wat geks te noemen. Mensen die alleen hun arbeid in de aanbieding hebben, trekken voortaan aan het kortste eind.

Wat Van Bavel beschrijft, past griezelig goed bij het patroon dat zich nu in de Verenigde Staten aftekent. Het einde van het meritocratische sprookje lijkt daar ingeluid. Je kunt je te pletter werken, maar je zult het toch afleggen tegen iemand die van huis uit geld meekrijgt.

Het is geen gramschap die maakt dat ik Undercover Boss inmiddels onverdraaglijk vind. Zolang niemand arm is, kan ik er best mee leven dat sommige mensen rijk zijn. Maar bespaar me die schijnheilige praatjes over deugd en inzet die door de markt beloond worden. Het is misschien niet onwaar. Maar het is wel klein bier in vergelijking met het grote patroon: geld levert geld op, los van enige persoonlijke verdienste.

Hek

Het blijft een geniale titel: Regels voor het mensenpark. Onder die noemer schetst de Duitse filosoof Peter Sloterdijk hoe de moderne overheid haar bevolking beschouwt als een kudde die zij beheert in een soort ‘mensenpark’. Overheidsbeleid is erop gericht om burgers tam, gezond, goed doorvoed en veilig te houden. Met de beste bedoelingen, daar niet van, en tot tevredenheid van het gros der kudde. Zolang je als burger binnen de omheining blijft en je aan de parkregels houdt, mag je rekenen op een herderlijke overheid. Maar buiten het park is het bar en gevaarlijk. Daar ben je aan jezelf overgeleverd.

Toch zijn er mensen die juist naar buiten verlangen. Een beroemd voorbeeld is Chris McCandless, wiens levensverhaal werd verfilmd in Into the Wild. Deze slimme en levenslustige twintiger besluit een seizoen lang in zijn eentje door te brengen in de woeste natuur van Alaska. Schaars bepakt trekt hij de wildernis in, waar hij bivakkeert in een ontmantelde oude stadsbus. Zijn dagboek rept lyrisch over het ‘zuivere’ leven tussen de besneeuwde bergtoppen, de hoge hemel, de wilde dieren. Maar als hij met het oog op de komende winter weer naar de bewoonde wereld wil, merkt Chris dat hij zichzelf heeft buitengesloten. Het kleine stroompje van de heenweg blijkt door smeltwater te zijn veranderd in een bulderende rivier die met geen mogelijkheid te passeren is. Chris is veroordeeld tot zijn oude bus, waar hij wegkwijnt en sterft. ‘Heb geen medelijden met mij’, schrijft hij in zijn afscheidsbriefje. ‘Ik heb geleefd zoals ik wilde.’

Into the Wild staat bij jongeren al jaren hoog op het lijstje van de beste films aller tijden, en dat lijkt me geen toeval. Voor jongeren is dat mensenpark van ons weinig aantrekkelijk. Zij hebben de parkregels niet bedacht, en worden bovendien nog niet geplaagd door de pijntjes en vermoeienissen die het comfortabele parkleven voor oudere lichamen zo belangrijk maakt. Een beetje drieste jongere voelt zich juist opgesloten door die omheining en waagt de sprong over het hek. Dramatisch gegeven: dan kan dus blijken dat je niet meer terug kunt.

Rond de Oostvaardersplassen voltrekt zich een ander drama rond een hek. Het is immers het hek om het gebied dat ons zo in verwarring brengt over de status van de grote grazers aan de andere kant: zijn ze nu tam of wild? ‘Ze zijn wild’, beweren de voorstanders van de Oostvaardersplassen. Deze mensen willen uit alle macht een plek buiten het mensenpark organiseren – niet zozeer om daar zelf te verblijven, zoals McCandless, maar omdat zij snakken naar het bestaan van leven los van menselijke bemoeienis. Ik denk dat zij namens een stervend hert het volgende afscheidsbriefje zouden schrijven: ‘Lieve mensen, heb geen medelijden met mij, want ik heb een waarachtig leven kunnen leiden in de vrije natuur. Wegkwijnen van de honger hoort daar nu eenmaal bij.’

De burgers die tranen plengen voor de herten zien dat heel anders. Zij zien uitgemergelde dieren op een kaalgevreten vlakte smachten naar het lange gras aan de andere kant van het hek – gras waar ze net niet bij kunnen. Voor deze mensen bestaat er geen buiten. Zij ervaren die kuddes als parkdieren binnen het grotere mensenpark. En voor je dieren moet je als beschaving natuurlijk zorgen! Waar de voorstanders met het optrekken van een hek de wilde dieren in feite willen beschermen tegen ons, zien de tegenstanders het hek als een wreed instrument om hongerende medeschepselen buiten te sluiten.

Ik voel verwarrende parallellen met het drama van de duizenden Hondurezen die via Mexico optrekken naar de Verenigde Staten. Deze mensen willen niets liever dan wonen in een vrediger en veiliger mensenpark dan Honduras momenteel is. Ironisch genoeg stelt president Trump hen juist voor als ‘wilde hordes’ die de Amerikaanse grazige weiden komen kaalvreten. Als Trump erin slaagt om een hek tegen hen op te richten, zullen we een bekend schouwspel beleven: patrouilles van de parkwacht, maar ook mensen die het leed niet aan kunnen zien en de verkommerende Hondurezen vanaf de andere kant van het hek te eten geven. Drama gegarandeerd.

Of je jezelf nu voelt opgesloten of buitengesloten, een hek maakt altijd zichtbaar dat je ergens niet bij kunt. Dat maakt het hek tot een centraal rekwisiet van onze politiek.

Oh Mary!

Daar zit ze, slungelig en onderuitgezakt in haar stoel op het podium: een lange vrouw met een frivool hoedje op haar grijze hoofd. Aan haar stem is te horen dat ze stokoud is, maar wat ze zegt is zoals altijd ter zake doende en helder. Ik bekijk een recent clipje van een openbaar gesprek met de Britse filosofe Mary Midgley, die vorige maand op 99-jarige leeftijd is gestorven. Nederlandse kranten hebben geen woord aan haar overlijden vuilgemaakt. Maar voor mij was ze een icoon.

Midgley bewoog zich scherp en eigenzinnig binnen de traditionele arena van de Britse filosofie. Filosofie was voor haar het tegenovergestelde van moeilijk doen. Zij zag het juist als een oefening in koppig verbonden blijven met wat je weet en ervaart, en je gedachten vervolgens goed doorlichten. Vaak zal dan blijken dat je eigen impliciete aannames maar moeizaam op elkaar aansluiten, of zelfs helemaal niet bij elkaar passen. Dan is er werk aan de winkel. Filosofen zijn voor Midgley ‘conceptuele loodgieters’, die in actie komen zodra ideeënstelsels gaan lekken – een beeld dat me enorm bevalt.

Zelf kwam Midgley zodoende tot de conclusie dat de harde scheiding tussen mens en dier, die de meeste wetenschappers tot diep in de vorige eeuw aanhingen, op tegenstrijdigheden en ijdele ideologie berustte. Nu loopt iedereen weg met Frans de Waal, maar toen Midgley in 1978 haar eerste boek Beast and Man uitbracht, werd het nog sentimenteel en ‘antropomorf’ gevonden om te beweren dat mensen en hogere dieren basale emoties delen. Dat ‘wetenschappelijke’ standpunt kwam mensen natuurlijk goed uit, want dan kun je dieren mishandelen zonder daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Mary maakte er korte metten mee, en zette daarmee het thema dierenwelzijn in één keer maatschappelijk op de kaart.

Zij zal zeker ook herinnerd worden om haar jarenlange controverse met Richard Dawkins, de evolutiebioloog die de term ‘het zelfzuchtige gen’ muntte. Zijn biologische onderzoek vond ze prachtig, maar ze betreurde zijn grove generalisaties. Je moet wel heel selectief kijken als je alles om je heen denkt te kunnen reduceren tot zelfzuchtigheid, vond Mary. “He is quite an interesting example of simply not bothering at all to look at what he’s denying, you know?”, zei ze ooit in haar knisperende Brits over hem.

Ze verweet Dawkins vooral dat hij zich blind betoonde voor de kwalijke maatschappelijke effecten van zijn parmantige slogan. Heel wat neoliberale ideologen hebben zich beroepen op ‘het wetenschappelijke feit’ dat mensen nu eenmaal zelfzuchtig zijn. Zij gebruikten dat als een vrijbrief om maatschappelijke voorzieningen af te breken die poogden solidariteit te organiseren. Met als gevolg dat mensen werden teruggeworpen in de krabbenmand. En ja, in zo’n situatie rest een mens weinig anders dan zijn eigen hachje te redden, desnoods ten koste van anderen. Zo organiseer je zelfzuchtigheid in plaats van solidariteit. Maar dat heet ideologie, en heeft met wetenschap weinig te maken.

Later richtte Midgley haar pijlen op het slag hippe doemdenkers dat waarschuwt voor computers die op het punt zouden staan bewustzijn te verwerven. ‘En eenmaal bewust gaan ze natuurlijk de macht overnemen!’, griezelen de onheilsprofeten gretig verder. Wie zoiets zegt, heeft niet goed genoeg nagedacht over wat bewustzijn is, vindt Midgley. Bewustzijn is een zinvolle eigenschap voor dieren, want die kunnen handelen, lijden, genieten. Maar gereedschap heeft geen verlangen, en zonder verlangens heeft bewustzijn dus geen functie. Trouwens, zelfs als computers op een of andere manier bewustzijn zouden verwerven, dan – zo verwacht Mary – zouden ze waarschijnlijk denken: ‘bekijk het maar’, en zichzelf uitschakelen. Wij zijn het die geobsedeerd zijn door macht. Waarom zou dat ook voor computers gelden?

Ik vind het een mooie omkering. Eeuwenlang hebben we onszelf te belangrijk gemaakt ten opzichte van dieren, door hen emoties en begrip te ontzeggen. Nu maken we ons te belangrijk en tegelijk te klein ten opzichte van computers, door te denken dat ze niets liever zouden willen dan mensen domineren. Het moeilijkste van al is kennelijk om je eigen positie als mens te begrijpen. Om jezelf noch te groot, noch te klein te maken. Om niet te duiken, maar jezelf ook niet te overschreeuwen. Ik vind dat persoonlijk een moeilijke oefening, en als mensheid bakken we er ook weinig van. Maar Mary was er goed in.

Gastvrij

Natuurlijk zit ik met #MeToo in mijn maag. Ik leef in een tijd waarin bepaalde mannen door toedoen van vrouwen op de sociale brandstapel belanden. Die mannen worden daar opgehesen zonder eerlijk proces, en enkelen waarschijnlijk zonder veel misdaan te hebben. Dat is een hoogst ongemakkelijk gegeven, en ik kan dan ook niet genieten van wat ik zie. Toch sta ik achter #MeToo, toch heb ik sterk het gevoel: ‘en nu doorpakken’. Het leed van die vallende mannen is kennelijk een prijs die ik bereid ben te betalen voor het hogere doel: de ervaringen van vrouwen rond seksuele intimidatie nu eindelijk eens echt laten doorklinken.

Ai. Leed accepteren omwille van een hoger politiek doel: het is een gevaarlijke manoeuvre. Proberend om mijn eigen reactie te begrijpen, stuit ik op een uitspraak van de Britse psychoanalyticus Adam Phillips over conflict (gedaan in een tijd ver voor #MeToo). Phillips contrasteert de ‘openheid’ van conflict met de ‘afgrendeling’ van intimidatie. Om conflict te kunnen waarderen, zegt hij, heb je een notie van gelijkwaardigheid nodig. Want “conflict dat niet tussen gelijken is, zal heel snel stoppen conflict te zijn”. Dan gaat het deksel namelijk weer op de doofpot, via die beproefde weg van de intimidatie. Nou, dan maar liever een openlijk conflict – met al het leed van dien. Conflict belooft tenminste zicht op een nieuwe weg.

En daar snak ik naar, want ik ben intiem met mannen. Ik ben met ze opgegroeid, en als heteroseksuele vrouw val ik ook op ze. Eros en liefde compliceren de zaak enorm. Dat heeft het feminisme voor mij altijd tot zo’n ingewikkelde en ook uitzonderlijke emancipatiebeweging gemaakt. Analyses over macht en onderdrukking zijn noodzakelijk, maar waar je als zwarte of arbeider of gekoloniseerde je onderdrukker emotioneel de rug kunt toekeren, worstelt mijn feminisme met liefde. Met de ultieme verstrengeling die je hebt – en wilt hebben! – met vertegenwoordigers van de groep waarmee je ook in conflict bent.

De laatste tijd peins ik over het begrip ‘gastvrijheid’, zoals mijn leraar filosofie Jan Bransen dat naar voren schuift in zijn boek Laat je niets wijsmaken. Met gastvrijheid bedoelt Bransen dat je jezelf openstelt voor een andere kijk op de zaak dan de jouwe. ‘Het mooie aan het delen van onbegrip’, stelt hij, ‘is het besef dat mijn wereld niet de jouwe is, maar dat we samen onze wereld zijn.’ Conflict laat zien dat er onbegrip is. Dat onbegrip delen, is wellicht de weg – vanuit het besef dat we samen onze wereld zijn.

Gastvrijheid is geen poezelig begrip; het kan juist helpen om scherp te kijken. Zo kun je bijvoorbeeld snappen wat Ian Buruma is overkomen, de inmiddels teruggetreden hoofdredacteur van The New York Review of Books. Buruma drukte in zijn kolommen een (ellenlang) essay af van de Canadese radio-dj Jian Ghomeshi, die uit de doeken mocht doen hoe zijn carrière geknakt werd nadat meer dan twintig vrouwen hem hadden beticht van seksuele intimidatie. ‘Wat gebeurt er met je op het schavot van de social media?’ was de vraag die Buruma interesseerde in het relaas van Ghomeshi.

Goede vraag. Verkeerde timing. Buruma was gastvrij voor Ghomeshi, nu, op deze manier, en toont daarmee dat hij iets niet tot zich laat doordringen. Zoals een vrouw het verwoordde in een ingezonden brief aan de NYR: ‘Je herinnerde mij eraan dat het verhaal van een machtige man die een verschoppeling is geworden omdat hij vrouwen pijn deed, belangrijker is dan het verhaal van een vrouw die te horen krijgt hoe waardevol ze is terwijl haar keel wordt dichtgeknepen.’

Mannen: jullie hoeven je niet aangevallen te voelen. Mijn feminisme zegt niet dat alle mannen ‘eigenlijk’ verkrachters zijn. Maar mijn feminisme beweert wel dat werkelijk iedere vrouw die jij kent – en vast ook heel veel jongens – de dreiging hebben gevoeld die uitgaat van een duistere, sterke man. Vraag het hen, en stel je gastvrij op voor wat dat betekent. Schiet niet in de verdediging door te zeggen dat mannen op hun hoede zijn voor klappen die ze op straat kunnen oplopen. Dat zal ook wel. Maar niemand doet alsof die klappen erotisch bedoeld zijn. Niemand zegt er schatje bij.

Het enige dat mijn feminisme vraagt is: wees werkelijk intiem met mij. Luister. Nu.

Opstand der hertjes

De oogst na wat grabbelen in het nieuws van de afgelopen dagen: voetballer Ronaldo moet vrezen voor zijn carrière omdat hij een vrouw heeft verkracht. Deeltjesinstituut Cern stelt natuurkundige Alessandro Stumia op non-actief na seksistische opmerkingen. Het Groningse corps Vindicat – bekend van de bangalijst met ‘hete hertjes’ – raakt zijn subsidie kwijt omdat de geëiste cultuurverandering op zich laat wachten. En natuurlijk Brett Kavanaugh, net benoemd tot het Amerikaanse hooggerechtshof, maar zwaar beschadigd door de beschuldiging dat hij meer dan 35 jaar geleden een vrouw heeft aangerand.

Het nieuws is niet dat deze mannen zich ongevoelig betonen voor wat hun gedrag bij vrouwen aanricht. Nieuw is dat deze mannen hier nu zelf nadeel van ondervinden. De Belgische politiek filosoof Chantal Mouffe zou volgens mij wel raad weten met deze omslag. Zij ziet een samenleving als de uitkomst van een strijd tussen groepen, waarbij de winnende club de spelregels bepaalt – spelregels die vaak weinig recht doen aan de belangen van ondergeschikte groepen. Elke maatschappelijke orde negeert daarmee volgens Mouffe de ervaringen van hele groepen mensen in haar midden. Vaak hebben de machthebbers dat niet eens in de gaten; als je je echt machtig waant, hoef je je immers niet te buigen over de vraag hoe jouw gedrag voor anderen uitpakt. Maar zodra een onderdrukte groep een kans ruikt, zal zij een machtswisseling proberen te forceren – en als ze daar in slaagt, zal dat onvermijdelijk leiden tot een nieuw, ander soort onderdrukking, stelt Mouffe nuchter.

Ik denk dat er zo’n machtswisseling gaande is. Ik denk dat vrouwen hun kans ruiken. Nu de eerste de beste machine sterker is dan welke man dan ook, is fysiek overwicht echt geen argument meer voor de maatschappelijke hegemonie van mannen. En welk goed argument blijft er dan over? Geen enkel, merken we in de praktijk. Je kunt mannen nog steeds heel leuk vinden, maar waarom zouden vrouwen #MeToo-achtige situaties nog tolereren? Omdat het normaal is? Says who?

Het is niet aardig zoals twee vrouwelijke activisten de Republikeinse senator Jeff Flake klemzetten in de lift, vlak nadat hij zijn steun aan Kavanaugh heeft betuigd. ‘Jij laat zo iemand toe tot de hoogste rechtbank! Jij laat hem beslissen over wat er met het lichaam van een vrouw mag gebeuren!’, schreeuwt de een. De ander: ‘Het rechtssysteem is er om leed te erkennen, er verantwoordelijkheid voor te nemen, en een begin te maken met het herstel daarvan. En nu wil jij iemand nomineren die niet eens verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen daden!’ Echt onbeleefd zoals die vrouwen Flake in verlegenheid brengen, gewoon pijnlijk om te zien. Maar opstand vereist agressie. En het zijn de goede vragen.

Het probleem met Brett Kavanaugh is niet dat hij decennia geleden iets heeft gedaan wat niet deugt. Het probleem is dat hij zo’n raar en vlak verhaal vertelt over die gebeurtenissen. Een verhaal waarin hij die opgedrongen seks niet erkent en zich geen enkel moment lijkt open te stellen voor de ervaringen van het hertje van destijds. En hij gaat nu de normen in de samenleving tegen elkaar afwegen? Zijn opstelling geeft vrouwen geen enkel vertrouwen dat hij hun ervaringen en belangen zelfs maar ziet.

Interessante opmerking van cabaretier Peter Pannenkoek onlangs in Dit was het nieuws: ‘Nu zijn mannen ook bang, want ze kunnen beschuldigd worden.’ Ja. Iedereen die #MeToo wegzet als hysterisch wijvengedoe vergist zich dan ook gruwelijk. Dit is een serieuze politieke strijd: een strijd over de definitiemacht, over hoe je begrijpt wat er gebeurt en wat je daarvan vindt. Deze strijd gaat letterlijk over wie het daarbij voor het zeggen heeft. Vanaf nu is het haar verhaal tegen het jouwe – en hoe anders van toonzetting zijn die verhalen! Zij spreekt over misbruik, vernedering en angst, jij over lust en flirten en teveel bier. Zij zet haar verhaal zwaar aan, terwijl jij het gebeurde probeert weg te relativeren. Eén incident, twee belevenissen. En als de interpretatie van de vrouw het wint, is jouw carrière naar de knoppen.

Waar een nieuwe orde ontstaat, weten we allemaal even niet meer waar we aan toe zijn. Dat voelt onveilig. Dat is onveilig. En het spel wordt soms vuil gespeeld. Maar de strijd zelf is wat mij betreft goed nieuws.

Rijke emoties

‘Kunt u de bovenste regel lezen?’, zegt de opticien. ‘B, o, k, s, q’, prevel ik braaf. Mijn lenzen blijken nog keurig op sterkte. Daarop vraagt hij of ik al heb nagedacht over het aanbod om een afspraak te maken voor een controle op oogziektes. ‘Je kunt er maar beter vroeg bij zijn, want dan is zo’n ziekte vaak nog te remmen. En blind willen we niet worden, toch?’, glimlacht hij. Daarmee heeft hij me te pakken. Blind worden is mijn diepe angst. Tegelijk wil ik niet dat deze gelikte winkelketen een slaatje uit me slaat door me weer een nieuwe routine van controles aan te smeren. Ik mompel dat ik erover zal nadenken en verlaat verontrust de winkel.

Het is een grondregel van marketeers, leerde ik ooit tijdens een workshop Hoe maak ik een effectieve website: speel in op het ‘reptielenbrein’. Dat wil zeggen: jaag mensen eerst angst aan, om ze vervolgens een oplossing te bieden die ze bij jou kunnen kopen. Op mijn gesputter dat ik dit een nare benadering van mijn medemens vond, antwoordde de workshopleider schouderophalend: ‘Het werkt.’

Ja, natuurlijk werkt het om me bang, hitsig of kwaad te maken; ik ben een mens en reageer op sterke impulsen. Maar dat betekent niet dat ik het fijn vind om steeds met een gevoel van agitatie of alarm rond te lopen. Waarom denken verkopers mij eigenlijk zo’n emotie op te mogen dringen? Waarom moet ik constant op mijn hoede zijn voor dergelijke slinkse methoden? Wat mij betreft mag de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen zich ook uitstrekken tot dit soort amorele praktijken.

Het is al haast een cliché om te zeggen dat emoties ook de politiek hebben overgenomen. Meestal word je geacht daar zorgelijk bij te kijken, maar dat is niet mijn lijn. Emoties hebben wat mij betreft hun plaats in het publieke domein; ze wijzen op betrokkenheid, op het feit dat wij elkaar niet koud laten. Emoties zijn ook niet per se de herauten van het eigenbelang. Ze kunnen heel goed genereus zijn, zoals die impuls om de in Nederland gewortelde Armeense kinderen Lili en Howick te redden.

Onder filosofen is het al een aantal decennia hip om de rationaliteit van emoties onder de loep te nemen. Emoties bevatten tal van gedachten en inschattingen, is inmiddels de idee. Zij zijn in feite oordelen over de situatie waarin je je bevindt, gekoppeld aan jouw belang. Angst wijst erop dat je in gevaar bent, verontwaardiging dat iemand over jouw waarden heen dendert – dat soort redeneringen. Interessant, want als emoties niet meer lijnrecht tegenover de ratio staan, komt er dus in principe ruimte voor het onderscheiden van emoties waarin weinig of veel ratio is verwerkt.

Marketeers en populisten spelen graag in op weinig verfijnde emoties, zoals angst, in de hoop dat jij nú dat contract tekent, nú op die partij stemt. Daarmee ondermijnen deze types de inspanning van opvoeders. Als ouder probeer je je kind te laten nadenken over haar gevoelens, opdat die ruimer worden en meer van de wereld kunnen omhelzen. In feite is opvoeden een poging om emoties te cultiveren, om je kind te trainen in het vertonen van emoties waarin meer belangen zijn verwerkt – zowel die van haarzelf als die van anderen. In de hoop dat die meer bedachtzame emoties op den duur gebruikelijker worden. Ook voelen is een kwestie van oefenen.

Bedachtzaam voelen betekent dat je Lili en Howick nog steeds hun verblijfsvergunning gunt, maar ook de gevoelens van afgewezen vluchtelingen in een vergelijkbare situatie in ogenschouw neemt, en die van de ambtenaren die de vluchtelingenwet moeten toepassen. Een dergelijke verbreding van je waardering is geen kil, bloedeloos, rationeel proces waarbij je steeds verder afraakt van je warm kloppende, menselijke hart (mensen die dat denken gaan in feite nog steeds uit van die achterhaalde, absolute tegenstelling tussen ratio en emoties). Breed voelen is denken vanuit emoties. Zo leer je langzamerhand rijker te reageren. Daarin zit je ware menselijkheid. Zo kan je jezelf echt vernieuwen.

Ik vind het geen probleem dat politici mij aanspreken op emoties – graag zelfs. Maar laat het dan zijn op rijke emoties, zoals zorgzaamheid, vrijheidsdrang en rechtvaardigheidsgevoel. En niet op de primitieve emoties die mijn moeder mij juist probeerde af te leren.