Omelet

Een ding is zeker: als de Britse topkok Gordon Ramsay de keuken binnenstuift, zal voortaan alles anders zijn. Het RTL-programma Oorlog in De Keuken! laat zien hoe hij vloekend en tierend de boel opschudt in een of ander noodlijdend restaurant. Niets deugt er. De chef-kok warmt instantvoedsel op, in de voorraadkast liggen groenten te rotten, de ober vertoont grote zweetplekken bij de oksels en de onmachtige bedrijfsleider loopt alleen maar in de weg. Het resultaat is er naar. ‘Dit ziet eruit als een bak hondenvoer!’, walgt Ramsay. ‘It’s a fucking disgrace!’

Gordons machomanagementstijl schudt ons allemaal wakker. Goed dat hij die blaaskaak van een kok eindelijk de waarheid durft te zeggen, mooi dat hij die ene stille hulp naar voren schuift die wél hart heeft voor de zaak, fijn dat er een nieuwe menukaart komt gebaseerd op verse, lokale ingrediënten. Zijn ingrepen breken vertrouwde routines af, en ja, dat doet pijn. Maar wees nou eerlijk, het was gewoon te bar. Zo kon het gewoon niet langer.

Veel landgenoten lijken de overheid te beschouwen als een hopeloos mislukt restaurant. De fout zit volgens hen dermate diep in het systeem dat een aanpassing hier of daar niet meer gaat helpen. Er is een grondige reset nodig. De bestaande orde zal moeten worden afgebroken voordat de echte democratie weer kan opbloeien. Dat vindt althans Greetje Ploeger uit Groningen, afgelopen weekend door deze krant naar voren geschoven als Boze Witte Vrouw. De bom moet barsten, zegt Greetje. Hoe die nieuwe orde er uit moet zien, is een vraag die ze er nu even niet bij kan hebben, zo propvol zit ze van één sentiment: dit in ieder geval niet!

Ik denk dat het moment is gepasseerd om Greetje minzaam opzij te zetten. Ik merk zelfs dat ik enigszins met haar begin mee te voelen. Er zitten serieuze weeffouten in het ontwerp van ons democratisch systeem; in de praktijk komt er bijvoorbeeld maar weinig terecht van dat afspiegelende karakter dat ons kiesstelsel zou moeten kenmerken. En de donkere zijde van de meritocratie wordt me ook steeds duidelijker. Je zou maar eens je hele leven moeten slikken dat jij slechter af bent dan je landgenoten omdat je niet zo slim bent of minder talent hebt. Is het niet enorm gemakzuchtig van beter bedeelden om te verwachten dat jij daar blijmoedig bij blijft? Dus ja, inmiddels denk ik dat ons systeem enkele fundamentele tekortkomingen telt. Maar het aanpakken van basale uitgangspunten zal onvermijdelijk radicale gevolgen hebben. Oeps! Dat is het recept voor een revolutie!

In de westerse wereld zijn politici opgestaan die à la Gordon Ramsay zeggen dat zij de keuken wel eens even komen uitmesten. In het vloeken en tieren steken ze Gordon naar de kroon. Ze weten ook precies wat er niet deugt: daar in de keuken zijn ze alleen maar met elkaar bezig, met als gevolg walgelijke, verkeerde gerechten en ontevreden klanten, it’s a fucking disgrace! Maar waar Ramsay kan bogen op een succesvolle restaurantketen en een Michelinster is het de vraag of die luidruchtige politici überhaupt kunnen koken.

You can’t make an omelette without breaking eggs, zei de grote revolutioniar Mao graag. Zeker. Maar eieren breken is het probleem niet. Er vervolgens een omeletje van maken is een stuk moeilijker; Parijse toprestaurants selecteren naar verluidt aspirant-koks door hen een omelet te laten bereiden. Chefkok Ramsay kan je natuurlijk prima vertellen hoe dat moet. Kluts twee of drie eieren los met wat zout en peper. Pak een pan die de hitte goed geleidt en zet het vuur niet te hoog. Laat een klontje boter smelten en giet de geklutste eieren in de pan. En dan komt het: je moet de pan in het rond bewegen en steeds op het juiste moment een rukje met je pols geven. Wanneer precies en in welke mate, tja, dat kan zelfs Ramsay niet goed uitleggen. Dat vergt toewijding, gevoel, en vooral veel oefening. Of jij het in je hebt, blijkt pas als de omelet glad en goudkleurig uit de pan glijdt.

Op een youtubefilmpje zie ik hoe Ramsay ergens op een Engels marktplein enkele passanten omeletten laat bakken. ‘Het ziet er uit als kots!’, oordeelt hij in zijn eigen fijnzinnige stijl. Daarnaast liggen de eierschalen.

Gekleurde wetenschap

Je kon er op wachten: na de kunstensector en de rechterlijke macht is de wetenschap aan de beurt om een politieke kleur toebedeeld te krijgen. Wetenschap moet gaan bewijzen dat zij meer is dan een linkse hobby! Met je getergde zenuwen zou je de actie van Pieter Duisenberg en Karin Straus althans zo kunnen duiden. Vorige week lieten deze VVD-Kamerleden een motie in stemming brengen die minister Bussemaker oproept om te onderzoeken of de Nederlandse wetenschap leidt aan ‘zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de wetenschap’.

Na een diepe buikademhaling blijkt die motie zo bizar of paranoïde nog niet. Er is inderdaad iets aan de hand. Nederlandse gegevens ontbreken, maar in de Verenigde Staten zijn wetenschappers aanzienlijk vaker Democraat dan Republikein. ‘Nou en?’, zou je nog kunnen denken. ‘Waarheid heeft geen kleur, dus zolang wetenschappers de waarheid aan het licht brengen, doet het er niet toe hoe ze in het leven staan.’ Maar Duisenberg en Straus bezien wetenschap een tikkeltje verfijnder. Zij geloven dat de levensovertuiging van een wetenschapper van invloed is op de wetenschappelijke resultaten die hij of zij boekt.

En daar hebben ze gelijk in. Op zoek naar de oorzaken van jeugdcriminaliteit zullen sociologen aandacht schenken aan de leefomgeving waarin de boefjes opgroeiden, terwijl psychiaters eerder zullen wijzen op hersenbeschadigingen of genetische factoren. Een ecoloog zal andere onderzoeksvragen aan de orde stellen over genetische modificatie dan een microbioloog. Deze wetenschappers hebben een andere manier om de wereld te ontsluiten. Het zijn andere type mensen, met een andere gevoeligheid.

En het waren al andere persoonlijkheden voordat zij überhaupt hun studiekeuze maakten, denkt de Amerikaanse beleidswetenschapper Daniel Sarewitz. “Als je het eenmaal ziet, is het logisch”, zei Sarewitz ooit tijdens een interview dat ik met hem hield. “Op de middelbare school snap je prima waarom die ene klasgenoot letteren gaat studeren en juist Richard econoom wil worden. In de wetenschap vind je gewoon de verschillen van het schoolplein terug.” Dus zeker, je kijk op het leven bepaalt mede het type vragen dat je stelt. En ja, je onderzoeksvraag stuurt je vervolgens onherroepelijk in de richting van een bepaald type resultaat. Hoe zou het anders moeten? Wat is er eigenlijk mis mee dat een socioloog gespitst is op maatschappelijke patronen, dat een jurist vooral bedenkt hoe dingen fout kunnen gaan, en dat een econoom ons eerst en vooral beschouwt als wezens met belangen?

De werkelijkheid is dermate rijk en complex dat je er heel verschillende soorten wetenschappelijke projecten op los kunt laten, die elk maar een aspectje van de werkelijkheid bestrijken, zei Sarewitz toen ook. Met als gevolg dat wetenschappelijke resultaten niet op elkaar aan hoeven te sluiten. Sterker: ze kunnen elkaar zelfs tegenspreken. En dat dus zonder dat wetenschappers slecht werken leveren. Zo groot en overdadig is de werkelijkheid die we bemensen.

Ondertussen werd in Den Haag de motie Duisenberg-Straus nog aangenomen ook. Minister Bussemaker staat nu dus voor de vraag hoe ze hier uitvoering aan gaat geven. Moet zij, om de diversiteit te bevorderen, rechtse adolescenten tegen heug en meug naar de faculteit sociale wetenschappen sturen? Moet zij voortaan een numerus fixus instellen bij economie, om te voorkomen dat de studie (zoals nu het geval is) bovenmatig veel jongeren trekt met een individualistische inslag? Dat lijkt me kansloos beleid, en bovendien niet nodig. De gewenste diversiteit in wetenschappelijke perspectieven is er al, alleen zul je die eerder tussen dan binnen wetenschappelijke disciplines vinden.

De motie rept echter ook van zorgen over zelfcensuur. Duisenberg haalt een onderzoeker aan die er binnen zijn vakgebied uit lag omdat hij een afwijkende, ‘rechtse’ onderzoeksvraag stelde. Dergelijke (zelf-)censuur is inderdaad kwalijk. Het is alleen de vraag hoe je dit voorval interpreteert. Als de druk van het schoolplein: ‘Jij zegt foute dingen dus nu hoor je er niet meer bij?’ Of als het gevolg van een wetenschapsbeleid dat onderzoekers scherp afrekent op publicaties in gevestigde tijdschriften? Zeker als beginnende wetenschapper kun je eigenlijk geen tijd stoppen in een spannend tegendraads idee waarvan je nog niet weet wat het gaat opleveren. Het vigerende wetenschapsbeleid stuurt wetenschappers richting gebaande paden en het spelen op safe. En ja, dat is een vorm van zelfcensuur. Alleen: dikke kans dat Duisenberg dit een te sociologische interpretatie vindt.

Help, ik verdrink

‘Geef iedereen nou toch een basisinkomen’, bepleitte de Londense hoogleraar economie Guy Standing onlangs op het World Economic Forum in Davos. Veel bijval kreeg Standing niet van de aanwezige wereldleiders. Maar als het basisinkomen zelfs tot Davos is doorgedrongen, dan weet je dat zo’n idee een blijvertje is.

Het is ook een fascinerend gedachte-experiment: stel nu dat je geld krijgt zonder dat er een ruil in het spel is. Je hoeft voor dat geld dus niet te werken, niet te solliciteren, niet de plaatselijke bloembak te begieten. Je hoeft niet eens dankbaar te zijn; je krijgt dat geld, gewoon omdat je bestaat. Wat dan? Sommigen vrezen dat mensen acuut lui worden en vooral vieze karweitjes zullen mijden. Anderen verwachten dat gratis geld juist veel creativiteit en werklust los gaat maken. Beide mogelijkheden zijn goed voorstelbaar, dus verder argumenteren gaat niet helpen. In zo’n geval kun je beter de werkelijkheid laten antwoorden door een experiment op te zetten en te kijken wat er gebeurt.

Dat is precies wat de gemeente Terneuzen wilde doen. Twintig inwoners die langdurig in de bijstand zitten, zouden voortaan een gift krijgen in plaats van een uitkering. Een bescheiden en behoorlijk veilig experiment, zou je zeggen. Het ministerie van Sociale Zaken floot Terneuzen vorige week echter direct terug. Geld geven zonder voorwaarden te stellen, daar doen we in Nederland principieel niet aan. Geld behoor je te verdienen – economisch én moreel gesproken. Dat idee zit diep, ook bij mij. De vraag is: tot wat voor mensen maakt dat ons?

Tijdens een wandeling op een regenachtige winteravond hoor ik een noodkreet: ‘Help, ik verdrink!’ Ik zie een dikke man onhandig watertrappelen in de singel. Kopje onder gaat hij niet. Een medewerker van de plaatselijke horeca belt met 112, dus dat is geregeld. ‘Het is best gevaarlijk om nu in het water te springen’, overweeg ik. ‘Hij kan me wel naar beneden trekken.’ Aan de oever van de singel roept een jonge vrouw de man inmiddels bemoedigende woorden toe. ‘Zwem, je kunt het!’ Langzaam maakt hij een paar slagen richting oever.

Als de man bijna de oever bereikt, doe ook ik mijn mond open. ‘Kun je op de bodem staan?’, vraag ik. ‘Neehee’, kermt hij. Ik geloof hem niet; ik ken die plek. De man flapt zijn armen op de oever, schuift zijn bovenlijf ertussen en blijft liggen, benen nog in het water. Samen met een andere passant trek ik de drenkeling aan zijn riem verder de oever op. Ondertussen is de brandweer gearriveerd en neemt de commandant de regie over. De drenkeling wordt per brancard afgevoerd.

Ik blijf in verwarring achter, vol grote gevoelens die ik maar moeilijk kan verenigen. Eén daarvan is scherpe ergernis. ‘Volgende week ligt hij weer in de singel, want zo krijgt hij aandacht’, denk ik. Vlakbij staat een ggz-instelling en in ons buurtje dolen wel meer mensen rond die een beetje pafferig zijn van de medicijnen. Het andere gevoel is bewondering voor mijn medemensen. Die aardige omstanders natuurlijk, maar zeker ook de brandweercommandant die geen onvertogen woord sprak tegen de drenkeling, maar hielp zonder oordeel en zonder onderscheid des persoons. Zo mooi kan een openbare dienst dus zijn. Mijn derde gevoel is schaamte – en waar die andere twee zijn weggezakt, is dit gevoel alleen maar gegroeid. Ik denk dat ik goed heb gezien dat die man niet in levensgevaar verkeerde. Maar desondanks was hij in nood; niemand ligt voor zijn lol op een winteravond in de singel. Waar was mijn compassie?

Mijn harde reactie zal vast meerdere redenen hebben, maar laat ik het hier eens zoeken in mijn maatschappelijke situatie. Ik ben als kleine zelfstandige het nieuwe normaal. Feitelijk gaat het me goed. Maar ik merk dat ik zorg niet langer vanzelfsprekend vind. Niet om zomaar te krijgen, en kennelijk ook niet om zomaar te geven. Eerlijk gezegd voel ik me vaak vogelvrij in een gure en kale habitat. En dat doet wat met mijn gemoed.

Het idee van een basisinkomen wordt vaak in economische taal bediscussieerd. Logisch. Maar mij interesseert de psychologische kant. Hoe zou ik hebben gereageerd als ik ten diepste zeker zou zijn van mijn bestaan, omdat het mij zonder meer werd gegund? Ik denk dat een basisinkomen ons collectief aardiger zou maken.

Havo 4

Je komt er achter dat de waarheid niet in steen is gebeiteld, en zegt voortaan stoer: ‘waarheid is ook maar een mening’. Het daagt je dat iedereen belangen heeft; jij concludeert dat iedereen ‘dus’ altijd zijn eigenbelang najaagt. Het besef dringt door dat ook het inzicht van de feitelijke machthebbers eindig is – en je ziet echt geen reden meer om nog naar hen te luisteren. Waarom zijn zij eigenlijk de baas? Nou!? Dit is de positie van de puber: qua redeneringen grote stappen snel thuis, en die agressieve houding moet het verdriet verhullen over het verloren verleden waarin de wereld ordelijk en rechtvaardig was en volwassenen wisten hoe alles moest.

Psychologisch gezien is het Nederlandse electoraat in de puberteit, denk ik soms. En van die gedachte fleur ik eigenlijk wel op. Pubers maken zich los van het vertrouwde nest en nemen zich voor het zelf straks allemaal heel anders te doen. Zo’n breuk moet je forceren, en soms schrik je bijna van wat je daarbij aanricht. ‘Woow, ik kan het gezag echt pijn doen!’ ‘Shit, dingen kunnen echt kapot!’ Maar pubers hebben ook een helder gevoel voor rechtvaardigheid. Het helpt om die grondtoon te willen horen. Trouwens, wat is het alternatief? Opgedrongen paternalisme van de weldenkende klasse? De puber ziet je aankomen.

In De Groene Amsterdammer stond onlangs een mooi artikel van Roos van Hennekeler over Havo 4, de meest pluralistische klas van de middelbare school. De leeftijdsverschillen zijn er groot en de talenten lopen uiteen: van hardwerkende jongeren die de lesstof nauwelijks kunnen bijbenen via dyslectische beelddenkers tot slimme gastjes die liever feestvieren dan doen wat jij zegt. Het enige wat deze leerlingen verenigt, is hun eigenwijsheid. Houd in zo’n biotoop maar eens orde.

‘Als het-Nederland-van-nu een soort Havo 4 klas is’, vervolgde ik mijn pubermijmering, ‘dan hebben de leraren die het voor zo’n klas redden misschien nog wat tips voor onze bestuurders.’ Okay. Wat in ieder geval niet werkt, ondervond geschiedenisdocent Arjen Huisman, is door de knieën gaan en vragen wat de leerlingen zelf zouden willen. Eigenlijk snakt de klas namelijk naar een leraar die duidelijk leiding geeft. Maar leg wel goed uit waartoe jouw regels dienen, adviseert docent Nederlands Kasper Soeters. ‘Je moet havisten echt overtuigen van de redelijkheid van wat je ze vraagt.’ Docent Engels Tineke van Putten pleit voor een losse leiderschapsstijl. Een vrolijke chaos is ook goed, vindt ze, zolang het doel maar wordt bereikt. En zolang de groep zich maar aan de basisregels houdt.

Van Putten geeft een voorbeeld van hoe dat werkt. Op schoolreis zou haar klas een avond met z’n allen koken. In grote lijnen verliep dat prima. Natuurlijk waren er enkele leerlingen die niet meededen; die moesten van Van Putten achteraf opruimen. En de ene leerling die ook toen de boel traineerde, liet ze uiteindelijk in zijn eentje de hele keukenvloer dweilen. Haar tip: ‘Het is helemaal niet nodig om de regels voor de hele groep aan te passen aan de meest opstandige leerlingen.’ Dus, mensen van het openbaar bestuur, hier het advies van doorgewinterde collega’s: laat je oor niet hangen naar de snelle meninkjes van het volk maar zet zelf een heldere lijn uit, overtuig ons van de redelijkheid van jouw regels, geef ons veel ruimte om te improviseren, en houd orde op een manier waarbij de goeden niet onder de kwaden hoeven te lijden.

Een land waarvan het electoraat zich gedraagt als een havo-4 klas is zo slecht nog niet af. Havisten hebben geldingsdrang en zien zichzelf gelukkig niet als dubbeltjes die toch nooit kwartjes zullen worden. Ze weigeren zichzelf te verschansen in een onderklasse. Maar het zijn ook geen gymnasiasten die zich onder luid applaus laten klaarstomen voor de macht, en die zelfs hun kritiek leren verwoorden op een manier direct ingevoegd en benut kan worden.

Zeker, havisten zijn vaak ongeconcentreerd, venijnig en onredelijk – maar ook grappig, zorgzaam en oorspronkelijk. Ze hebben net ontdekt dat degenen die de touwtjes in handen hebben eigenlijk ook maar half weten wat ze doen. Dat voelt als verraad, en daar reageren ze een beetje heftig op. Dat heet opgroeien. Maar heb een beetje vertrouwen in de havisten. Van hen valt de ware vernieuwing te verwachten.

Karma Police

Van alle liedjes uit de top 2000 die de afgelopen dagen voorbij zijn gekomen, blijft er eentje hardnekkig hangen: Karma Police van Radiohead. Omdat het een steengoed en geheimzinnig liedje is natuurlijk. Ik zoek de officiële videoclip nog eens op en zie een auto over een donkere landweg rijden. De auto blijkt een rennende man op de hielen te zitten. ‘Dat krijg je ervan’, zingt Thom Yorke op de achterbank. De man – strompelend, uitgeput – draait zich om en kijkt naar wat hem achtervolgt. De auto stopt en rijdt zelfs achteruit, maar laat een spoor benzine na die de trillende man met een lucifer aansteekt. De clip eindigt in een vlammenzee.

Waar gaat dit precies over? Karma Police, zingt Thom Yorke. En ik moet aan Edith Schippers denken. Minister Schippers heeft zich het afgelopen jaar uitgelaten over het begin én het einde van het leven. Ze kwam met een wetsvoorstel dat het begrip ‘voltooid leven’ een juridische status moest geven. Er volgde gedoe over de definitie (wanneer is een leven voltooid?) en over de definitiemacht (wie bepaalt dat?), maar Schippers legde haar principe zo uit: ‘Wie ben ik om tegen een ander te zeggen dat hij moet doorleven?’ Wat later dat jaar verklaarde de minister aanstoot te nemen aan de 30.000 abortussen die in dit land jaarlijks worden voltrokken. Nog een principe van Schippers: ‘Abortus is geen verkapte anticonceptie’.

Nee. En ik geloof niet dat er ook maar één vrouw is die dat zo ziet. Abortus is het om zeep helpen van pril nieuw leven. Soms is dat de minst slechte beslissing, maar een heldere keuze is iets anders dan een lichtvaardige keuze. De minister zal beamen dat een crisis met tijdsdruk om handelen vraagt – en dat is precies de situatie waarin ongewenst zwangere vrouwen zich bevinden. Het treuren komt later wel. Meerdere van mijn vriendinnen hebben een abortus achter de rug en allen zeggen dat ze nog steeds geloven dat hun moederschap op dat moment een ramp zou zijn geweest. Ondertussen raakt die zwangerschap wel iets. Eén vriendin stelde de afspraak met de kliniek nog even uit omdat ze zo onder de indruk was van haar zwangere lichaam en opbollende borsten. Frivool? Ach. Zij was een jonge vrouw in een situatie die groter was dan ze kon bevatten.

In haar spookboek De geest geven schrijft Hilary Mantel: “Je denkt aan de kinderen die je had kunnen hebben, maar niet hebt. Als de vroedvrouw zegt: ‘Het is een jongen’, waar gaat het meisje dan heen? Als je denkt dat je zwanger bent, maar je bent het niet, waar gaat het kind dan heen dat zich in jouw gedachten al gevormd heeft? Je houdt het opgeborgen in een laatje van je bewustzijn, als een kort verhaal dat niet van de grond kwam na de beginzinnen.” Mogelijkheden van leven blijven je bij. Ik kan dat weten, want ik heb een paar miskramen gehad – iets wat nog veel vaker gebeurt dan 30.000 keer per jaar. Voor mij zijn die miskramen een zachte pijn over wat had kunnen zijn. Maar ik heb geen beslissing genomen, er is mij iets overkomen. En dat, zo is mijn indruk, maakt veel uit. Ik heb geen spookkinderen met een naam en een verjaardag. Mijn vriendinnen die zich hebben laten aborteren veelal wel. Hun mogelijke kinderen blijken tot hun verrassing met de jaren eerder te groeien dan te vervagen.

Elk leven houdt eens op, maar welbewust een leven stoppen is een zware daad met een brede sleep. Daarom kan ik alleen maar zorgelijk kijken zodra Schippers praat over voltooid leven. Wat is het om te beslissen dat een leven voltooid is? En wat doet die daad met de helpers? We hebben geen idee. Ik ben bang dat we onszelf ook rond ‘voltooid leven’ zullen achtervolgen met een daad die niet afzwakt, maar groeit en groeit en gewichtiger wordt.

Karma gaat niet over schuld maar over zwaarte. We rennen voor de auto uit, of zitten op de achterbank, en moeten nu beslissen over leven en dood. Het is niet anders. Maar ons hart kan dat niet goed aan. Het hart wordt zijn eigen politie. En zo hoort het misschien ook. Ondraaglijke lichtheid is immers nog erger.

Elitair

Hoogtepunt van het radioprogramma Diskotabel is de rubriek ‘De Vergelijking’. Een panel van musicologen luistert een paar minuten naar een nieuwe productie van, zeg, een symfonie van Brahms, gevolgd door dezelfde passage uit eerdere uitvoeringen. Ik hoor als luisteraar wel verschillen, maar die zou ik niet kunnen benoemen – laat staan kunnen waarderen. De panelleden hebben daar echter totaal geen moeite mee. In keurige volzinnen formuleren ze hun oordeel. Vaak raden ze ook nog even welke dirigent zo’n eerdere uitvoering voor zijn rekening nam. Hier spreekt onmiskenbaar de klassieke muziekelite!

Er heerst een elitevijandig klimaat, vinden enkele mannen uit ‘de top 200 van de macht’ die deze krant afgelopen zaterdag onthulde. ‘Elite’ is een scheldwoord geworden, dat merk ik ook wel. Omdat het altijd goed is om te weten wie precies de vijand is, sleep ik het woordenboek erbij. ‘De elite, dat is een kleine groep in de maatschappij met buitengewone kwalificaties of privileges’, lees ik. Kwalificaties of privileges? Maar dat zijn totaal uiteenlopende begrippen, afkomstig uit verschillende denkwerelden! Wat een onzindelijk woord eigenlijk.

Bij Diskotabel schuift de muzikale elite aan. Mij vragen ze niet voor het panel. Ik zou nu kunnen gaan mokken dat de elite me buitensluit, of zelfs kunnen tieren dat het allemaal kakkers zijn daar bij Diskotabel – maar dan houd ik mezelf voor de gek. De waarheid is niet dat ik buitengesloten word, maar dat ik geen aansluiting zou vinden. De waarheid is dat ik de kwaliteit van het gesprek zou doen dalen. Die panelleden kunnen en weten dingen die voor mij onnavolgbaar zijn. Net als de gasten van Studio Voetbal trouwens. Net als wijnproevers, accountants, loodgieters, mondhygiënistes. Allemaal mensen met kwalificaties die ik niet bezit. Allemaal elites in die zin.

De mensen uit de top 200 behoren tot de ‘bestuurlijke elite’, stelt de krant. Besturen is ook een vak. Als deze toppers daadwerkelijk beschikken over bestuurlijke kwalificaties, maken ze volgens de woordenboekdefinitie dus deel uit van een elite. Zou de rest van ons vijandig tegenover deze bestuurders staan omdat zij iets beter kunnen dan wij? Dat zou behoorlijk kinderachtig van ons zijn.

Al in de eerste zin van Over de democratie in Amerika (1840) beschrijft Alexis de Tocqueville wat hem treft als het funderende principe van deze jonge democratie: de standsgelijkheid. In Amerika is het gelijkheidsbeginsel dat de Franse revolutionairen zo bloederig afdwongen echt in praktijk gebracht. Tocquevilles hele studie is te lezen als een poging om te doordenken en te doorvoelen wat er gebeurt in een samenleving waarin het gelijkheidsbeginsel de toon zet – en waar afkomst dus niet langer recht geeft op bepaalde privileges.

Het gelijkheidsbeginsel verkondigt niet dat ieder mens alles even goed kan – dat is evident onwaar. Het maakt wel dat het woord ‘elite’ van betekenis verschiet: je behoort niet langer tot de elite vanwege je afkomst, maar vanwege kwaliteiten en verdiensten. Althans, zo zou het moeten zijn. Natuurlijk doet de plek waar je wiegje heeft gestaan er nog steeds toe – maar dat is in een democratie niet langer moreel verdedigbaar. Dat is juist behoorlijk gênant.

De vraag is nu welk slag elite die ‘top 200 van de macht’ in kaart heeft gebracht: mensen met kwalificaties of mensen met privileges? Als het mensen met kwalificaties zijn, dan is het flauw om onze bestuurlijke elite in het nauw te brengen. Maar als het een groep is met privileges, dan is onze woede onvermijdelijk en terecht. “De mens raakt niet vernederd door het gebruik van de macht (..) maar door het gebruik van een macht die hij onrechtmatig acht (..)”, merkte Tocqueville al op.

Mensen uit de top 200, als jullie dat elitevijandige klimaat willen doen keren, maak dan duidelijk dat je op grond van je kwaliteiten tot de elite behoort – en schud die afgunstige blikken verder maar gewoon af. Maar als jullie stiekem zijn gaan geloven dat er voor jullie andere regels gelden dan voor het gewone volk, dan kennen jullie elkaar privileges toe. Dan installeren jullie weer standsverschil. Daar leek het verdacht veel op toen jullie bonussen verdeelden terwijl de rest van de maatschappij bloedde. Zo’n soort elite verdient de volkse woede. Dus bestuurlijke elite: ben je van de kwaliteit of van de privileges? Laat maar zien.

 

Draad

Julia Blackburns biografie van een stille, bordurende visser is voor mij het mooiste boek van het jaar. Draad kent een sterke onderstroom van verlies en verzoening, en raakt aan de wonderbaarlijkheid van het leven. Ik recenseer het boek voor de Volkskrant.

“Een haring telt in totaal 478 graten. Slake is het Engelse woord voor de kalmte van het zeeoppervlak als daar vettige vissen onderdoor zwemmen. Typisch dingen die John Craske zou hebben geweten. Lees verder “Draad”