Persoonlijk worden

Vroeger had je het roddelblad Intiem. Dat tijdschrift, vergelijkbaar met het huidige Privé, bracht verhalen over BN’ers, buitenlandse sterren, koningen en prinsessen. Ze bleken verliefd te worden, kinderen te krijgen, te trouwen, aan overspel te doen, af en toe ziek, verdrietig of gelukkig te zijn. In feite kreeg je kreeg op keer te lezen hoe gewoon deze bijzondere mensen eigenlijk zijn. Ja, de koning gaat ook naar de wc!

De namen van die tijdschriften zijn goed gekozen, want Intiem is dat wat zich afspeelt in de Privésfeer. Daar eet, vrij, slaap en droom je, daar trakteer je jouw intimi op jouw ongefilterde, banale, chagrijnige of uitbundige zelf. Niets bijzonders.

Zodra je het publieke domein betreedt, verlaat je die intieme ruimte en stel je je bloot aan de blik van onbekende anderen. Dat is een vreemde beweging. Je weet dat je daar wat aanricht, je weet ook dat je beoordeeld wordt, en bent dus niet onbevangen in wat je van jezelf laat zien. Je toont jezelf, maar niet in je rauwe vorm. Ik zie dat niet als toedekken. Het is eerder een proces van selecteren en stileren. En dan maar hopen dat je overkomt.

Dat gaat niet altijd goed. In mijn laatste column schreef ik over Ivanka en Melania Trump, en hoe ze mij aan stijve barbies deden denken. Ik heb nog nooit zoveel reacties op een column gehad. De GeenStijl-clan kreeg er lucht van en vindt inmiddels iets van mij: ik ben ziekelijk jaloers, zuur, lelijk, dikkig, en (oh nee!) een feminist. ‘Het is niet persoonlijk bedoeld’, zei ik sussend tegen mezelf. ‘Deze mensen slaan aan op hun steekwoorden. Het gaat hen niet om jou, ze willen onderling bonden.’ Die reacties zijn in hun vlooiende herhaling van steeds dezelfde frasen inderdaad eerder gericht op elkaar dan op mij. Maar ondertussen. De tweets zijn misschien niet persoonlijk; ze gaan nauwelijks in op wat ik vind en waar ik voor sta. Maar ze zijn wel intiem, gericht op wat ik ben. En ze raken me wel degelijk – niet eens zozeer vanwege de inhoud, maar puur vanwege die bedoeling.

‘Stijl is de afstand van de schrijver tot zijn gevoel’, zei Arnon Grunberg ooit. Ik vind dat een prachtige uitspraak, die wijder reikt dan schrijven alleen. Ja, zo is het: stijl veronderstelt dat je even niet direct met jezelf samenvalt. Het gaat er niet om je gevoel te ontkennen, maar om er goed naar te kijken zodat je beter kunt duiden wat je nu eigenlijk raakt. Vervolgens kun je dat gevoel van jou lekker privé houden, of zoeken hoe je het tot expressie wil brengen. En precies in die zoektocht word je persoonlijk. Gevoelens hebben we allemaal; in feite hebben we ook goeddeels dezelfde gevoelens, zo valt te leren uit de roddelbladen. Juist daarom zijn gevoelens, hoe intiem en gebonden aan je lichaam ze ook zijn, niet persoonlijk. Nog niet. Persoonlijk worden ze pas door de manier waarop juist jij ze naar buiten brengt. Door hoe jij jezelf vormgeeft. Pas in de openbaarheid toont zich je persoonlijke stijl.

GeenStijl wil uitdrukkelijk geen stijl hebben. Stijl vindt men daar maar gekunsteld gedoe. De mores is om direct, fris van de lever en ongeremd te zeggen wat je denkt en voelt. Het achterliggende idee lijkt te zijn dat er iets interessants verloren gaat of onderdrukt wordt door even te kijken naar wat je gevoel nou eigenlijk voorstelt. Alsof jezelf bewerken en stileren een vorm is van zelfcensuur. Maar dat is een romantische misvatting. Het is juist nogal onpersoonlijk en daarmee oninteressant om onbemiddeld te tonen wat er in je leeft. Poepen doen we allemaal. Je wordt pas interessant door wat je doet met je shit.

Zo eist GeenStijl een rol op in het publieke domein zonder de moeite te doen die hoort bij openbaarheid. Dat is de moeite van het schiften, van het stileren, van de zelfreflectie – kortom, van het waarlijk persoonlijk worden. Vandaar natuurlijk die vele rare aliassen waar gelieerde twitteraars zich van bedienen: die mensen willen zich wel manifesteren, maar niet persoonlijk aangesproken worden. GeenStijl gaat daarmee niet over expressie. De site trekt mensen aan die vanuit hun privéwereldje pijlen schieten richting de openbaarheid zonder zichzelf te laten zien. Inderdaad behoorlijk stijlloos.

Gewricht

Als klein meisje maakte ik een technologische innovatie mee: er kwamen Barbies op de markt met een gewrichtje in hun knieën. Voortaan kon Barbie haar benen knikken. Weliswaar maar één kant op, zoals ik spoedig uitvond, maar het rolmodel voor kleine meisjes had toch maar mooi ietsje meer bewegingsvrijheid gekregen. Eeuwige vraag: moet je dergelijke vooruitgang binnen een strakke mal nu zien als politieke winst of als zoethoudertje?

Afgelopen week schreden in het kielzog van de machtigste man ter wereld twee Barbies het Vaticaan binnen. Ze hadden enorm hun best gedaan op hun outfit. Dat is wat Barbies doen. Zwarte sluiers, zwarte jurken (strak maar lang), zwarte pumps. De twee wachtten netjes tot ze werden aangesproken door een andere man, de machtigste geestelijk leider ter wereld. En ja, het lukte: daar gingen ze stijfjes door de knieën.

Kijken naar Ivanka en Melania Trump stemt me droef. Niet omdat ik ze zielig vind, of omdat ik ze wil bevrijden, of omdat ik ze benijd. Of misschien ook wel – maar ik snap heel goed dat die oordelen meer zeggen over mij dan over twee vrouwen die ik niet ken en die weinig over zichzelf loslaten. Het maakt me vooral droef omdat zij nu toonaangevende vrouwen zijn. En wat ik zie bevalt me niet. Ivanka en Melania zitten gevangen in een stijf beeld van vrouwelijkheid: je komt het heiligdom binnen via je man en de bedoeling is dat je een plaatje bent. Dus niet teveel bewegen hè.

Máxima zou het beter doen, zo’n audiëntie bij de paus. Vlotter, persoonlijker. Maar reken maar dat ook zij weet dat ze eerst en vooral een beeld is, en hard werkt om dat beeld op te houden. Is Máxima winst voor de vrouwenzaak? Ik ben gretiger dan dat. Ik wil meer. Ik wil Michele Obama: zij was gewoon niet te houden! Haar pure intelligentie en levenslust zetten van alles in beweging.

Dat durven Ivanka en Melania niet, en daarom lijken ze ook zo op elkaar. De ladies hebben natuurlijk de ranke benen en smalle neuzen die maken dat het oog van mannen-van-het-slag-Trump überhaupt op hen valt. Maar echtgenote en dochter mobiliseren ook al hun geld en wilskracht, en wie weet al hun intelligentie, om zoveel mogelijk in de buurt te komen van het gearriveerde vrouwelijke ideaalbeeld. En zo ziet dat er dus uit: bambi-ogen en opgebolde wangen. Jong of kunstmatig jong.

Bij chimpansees schijnen vooral oudere vrouwtjes in trek te zijn bij de mannetjes. Biologen vermoeden dat dit is omdat zij zich hebben bewezen als overlevers. Bij onze soort werkt dat niet zo. Hier wekken jonge vrouwen lust op. Die voorkeur voor jong zit zo diep in onze biologie dat je die niet zomaar kunt afschudden of kunt weg-opvoeden. Wij mensenvrouwen weten dat natuurlijk, en doen er onder het gesternte van seks dan ook alles aan om zo jong mogelijk over te komen. We zetten een pruillipje op, leren hoe we onze ogen optisch groter kunnen maken, hongeren om onze tienertaille te behouden. Met seks in gedachten doen we ons zo kinderlijk mogelijk voor. En wat nu zo jammer is voor de vrouwenemancipatie: kinderlijkheid en serieuze macht staan haaks op elkaar. Zo lijkt het erop alsof de biologie vrouwen laat kiezen tussen seks of maatschappelijk succes.

Seks is een grote kracht en biologische voorkeuren lossen niet op zodra je hebt bedacht dat er geen fatsoenlijke argumenten voor zijn. Behoed me voor dergelijke mind over matter types. Anderzijds: biologie is nu ook weer geen noodlot. Onze genen suggereren een richting, en dat doen ze snel en sterk, maar wij zijn de vormgevers van ons gedrag. Matter over mind is als stelregel net zo onwaarachtig. Soms merk je immers dat een vrouw die weinig lijkt op Barbie nu juist heel aantrekkelijk is. Dat is nog eens innovatie!

Het enige wat er politiek gezien op zit – voor vrouwen en trouwens ook voor mannen – is je biologie een beetje luchtig nemen. Lachen om jezelf. Speels omgaan met de onvermijdelijke mal van het vlees en al doende uitvinden waar nog wat te buigen en te knikken valt, zodat je amplitude toeneemt. Maar dat experiment zal niet komen van de dames Trump met hun gewrichtige gedoe.

 

Goudgeel

Robbert Dijkgraaf vindt zichzelf goudgeel, onthulde hij onlangs in een gesprek met deze krant. Dat snap ik meteen. Zelf heb ik geen synesthesie, zoals Dijkgraaf – ik zie geen kleuren bij begrippen – maar als ik een kleur voor hem zou moeten kiezen, dan zou het inderdaad goudgeel zijn. Dijkgraaf straalt en heeft klasse; een gouden jongen. Hij bruist ook. Als ik hem zou moeten vergelijken met een drankje, dan werd het iets met belletjes – exclusief, maar toch toegankelijk. Misschien een speciaalbiertje dat gul over het glas schuimt?

Het is altijd fijn om naar intelligente en gedreven mensen te kijken en te luisteren, en ‘knuffelfysicus’ Robbert Dijkgraaf is nog charismatisch bovendien. Geen wonder dus dat de VPRO hem inzet als boegbeeld van de tiendelige serie The Mind of the Universe, waarvan gisteren het tweede deel werd uitgezonden. De serie belooft de dertig ‘meest toonaangevende wetenschappers van dit moment’ aan het woord te laten.

Ik hou veel van wetenschap, en toch heb ik moeite met dit programma – of eigenlijk met dit project, want de VPRO heeft er een fraaie site omheen gebouwd. En dat is omdat het in al zijn enthousiasme en toewijding een veel te eenzijdig en bovendien idioot glossy beeld van wetenschap en wetenschappers geeft.

Let bijvoorbeeld eens op de beeldvoering. We zien Dijkgraaf in slow motion met zijn ogen knipperen, meditatief pianospelen, geconcentreerd een boek openslaan. Kijk, daar struint hij in de tuin van zijn Institute for Advanced Study in Princeton, waar de geest van Einstein nog rondwaart! De andere wetenschappers die tot nu toe in beeld zijn gebracht zien we weliswaar hun dagelijkse dingen doen en benadrukken braaf dat wetenschap tegenwoordig eerst en vooral teamwerk is – maar ze staren ook eenzaam, lang en peinzend in de verte, denkelijk in beslag genomen door hun enorme gedachten. Stuk voor stuk laten ze zich voor deze goudgele pose lenen.

In een uitzending van De Wereld Draait Door mocht Dijkgraaf zijn serie twintig minuten lang pitchen. Hij deed dat natuurlijk hartstikke goed. En let nu op de retoriek: ‘Wij wetenschappers kunnen dit, we weten dat, en oh wat leven we in opwindende tijden – als je het maar kunt zien, zoals wij!’ Matthijs van Nieuwkerk stak zijn bewondering voor die grote geesten met hun reusachtige intelligentie niet onder stoelen of banken. ‘Wij kleine luyden kunnen dit natuurlijk niet echt volgen, maar ik heb het gevoel dat er straks een straat of plein naar een van deze mensen wordt vernoemd!’, zei hij. Dijkgraaf glimlachte minzaam. Zou er voor hem een boulevard in zitten, ergens aan een goudgeel strand?

Mij irriteert dat grotegeestengedoe, maar ik snap best dat PR ook voor wetenschappers belangrijk is. En als het volk dit soort verhalen wil horen, en je kunt het brengen, zoals Dijkgraaf, dan ben je een dief van je eigen onderzoeksportemonnee om het te laten. Maar wat ik Dijkgraaf werkelijk verwijt: waarom is wetenschap hier weer eens steno voor natuurwetenschap? Onder de dertig wetenschappers die de serie opvoert zit welgeteld één onderzoeker naar pre-islamitische beschavingen, één econoom, en één ethologe die kraaiengedrag onderzoekt. De 27 anderen zijn harde bèta’s. Rechtswetenschappers of sociaal wetenschappers tellen kennelijk niet mee.

Daar is het universum: groot, koud en mysterieus. Daar is de mens: precies zo groot als ik, warmbloedig, en minstens zo mysterieus. Want de mens heeft een mind. Wij denken over onszelf na, en veranderen als gevolg van ons idee van onszelf. Daar hebben wij helemaal geen glimmende science-fiction-gadgets voor nodig. Mensen manipuleren zichzelf al eeuwen, gewoon door te denken. Letterlijk en echt. Ook op moleculair niveau, Robbert! Dat moet ik een ster nog eens zien doen.

Over dat vreemde zelfinterpreterende wezen dat wij zijn, breken literatuurwetenschappers, filosofen en historici vanouds hun hoofd. Maar in weerwil van de titel van de serie – The Mind and the Universe – komen er geen denkers vanuit de mind aan bod. Ja, we horen wel wetenschappers praten over de mind, maar dat is iets anders. Dan wordt de mind weer gezien als onderzoeksobject, in plaats van dat de vraag wordt gesteld hoe de mind nu eigenlijk zichzelf kan bestuderen. Hoe zelfinterpretatie in dit universum kan bestaan. En wat de status daarvan is. Wanneer ‘we’ dat überhaupt wetenschap gaan noemen.

Blunderen

‘Macht is het voorrecht om te praten in plaats van te luisteren’, zei Karl Deutsch ooit. Tegenwoordig zie ik dan direct Donald Trump voor me: het prototype van een machtige witte man die niet naar anderen hoeft te luisteren en niet naar zichzelf hoeft te kijken. Dat maakt Trump tegelijk tot een nogal ouderwets personage. Ik ben er althans van overtuigd dat geen enkele eenentwintigste-eeuwer het zich uiteindelijk zal kunnen veroorloven om zijn eigen standpunt normaal en vanzelfsprekend te vinden, louter en alleen omdat het van hem is.

In Trouw van vorige week staat een mooi verhaal over een recent project van kunstenaar en fotograaf Jan Banning, The Sweating Subject. Dat ‘zwetende subject’ is Banning zelf. Hij reisde met zijn camera af naar enkele dorpjes in Ghana en vroeg de plaatselijke stamhoofden om voor hem te poseren. Zelf kroop Banning tussen hen in, zijn tolk drukte op het knopje. Het resultaat: foto’s van trotse, zelfbewuste mensen, die zich duidelijk op hun gemak voelen in elkaars gezelschap – met in hun midden een wit mannetje dat strak en stijf de camera in kijkt.

Banning herhaalt een bekend patroon uit de koloniale fotografie: blanke man trekt de bush in om zwarte mensen te ‘bestuderen’. Maar door één simpele ingreep, door te laten zien dat hij er zelf ook is, als lichaam tussen de lichamen, zet Banning alles op zijn kop. Deze witte man vindt zijn eigen blik niet langer vanzelfsprekend. Deze witte man heeft het voorrecht verloren om te denken dat zijn manier van kijken neutraal is. En brengt vervolgens precies dat in beeld.

The New York Times vond Bannings foto’s prachtig, maar durfde het niet aan om de serie te publiceren, bang als de krant is om beschuldigd te worden van racisme. Dieptreurig vind ik dat. Hier is een man die zichzelf letterlijk te kijk durft te zetten. Durf hem dan ook te laten zien! Als dat tegen iemands zere been is, dan horen we het wel. Dan kunnen we het tenminste ergens over hebben. Je kunt niet van witte mannen verlangen dat ze zichzelf totaal uitvlakken. Je kunt niet van hen eisen dat ze zich verontschuldigen voor hun lichaam. En dat hoeft ook helemaal niet. Je hoeft als witte man alleen maar te snappen dat je niet vanzelf spreekt. Dat ook jij toelichting behoeft.

Ik herinner me een voorval uit de tijd dat ik als student een aantal werkgroepen vrouwenstudies bijwoonde. Een jonge zwarte vrouw nam het woord en verklaarde zich niet helemaal te herkennen in onze maatschappijanalyses, waarin seksisme steevast de machtsverhoudingen bleek te ordenen. Ik schrok; we streden toch samen voor één doel? Als beginnend feminist voelde ik me al kwetsbaar genoeg en ik wilde graag dat de gelederen gesloten bleven. De docent van dienst reageerde door direct allerlei argumenten aan te voeren die moesten aantonen dat sekseverschil toch echt belangrijker, essentiëler, fundamenteler was dan kleurverschil. ‘Waarom vraagt die vrouw niet gewoon naar mijn ervaringen?’, verzuchtte mijn medestudente toen ze naast me neerplofte. Touché, dacht ik. Die opmerking kon ik mezelf ook aantrekken. Voel je niet gelijk aangevallen. Luister nou eerst eens even.

Het publieke debat over racisme is op dit moment totaal overspannen, en vaak vuil en onaangenaam. En toch denk ik: daar moeten we dan maar doorheen. Liever ruziën dan constant op eieren lopen. Je kunt niet verwachten dat mensen zich netjes gedragen als de macht wordt herverdeeld, daarvoor staat er simpelweg teveel op het spel. Bovendien: het is nog niet duidelijk wat het nieuwe netjes is. Alleen in een stabiele samenleving met een heel strikte hiërarchie is het volstrekt duidelijk wat de beleefdheid van je vraagt. In een wereld waarin geen enkel standpunt meer vanzelf spreekt, zullen mensen zich soms onvermijdelijk lomp gedragen. Wij zijn immers nog op zoek naar de nieuwe goede manieren.

In Ghana voelde Banning zich naar eigen zeggen ‘een kluns tussen waardige mannen’. Ik denk dat hij zichzelf daarmee behoorlijk adequaat beschrijft. Op de foto bij het Trouw-artikel zie ik althans een man die zich geen houding weet te geven – en dat pleit voor hem. Een nieuwe houding, dat is precies wat hij aan het uitvinden is. En die zal hij vinden. Juist omdat hij durft te blunderen.

Profiel en werkwijze van de WRR

Wetenschappelijke kennis toegankelijk en relevant maken voor de politiek is een vak apart. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) is daar expert in. Wat is het profiel van dit type experts, hoe verandert hun werk, en wat maakt de WRR uitzonderlijk in Nederland en Europa?

Ik vraag het aan mensen van de WRR en aan enkele cruciale ‘kritische vrienden’ van de raad. Op basis van die gesprekken schrijf ik een essay voor de directeur, waarmee hij missie en visie kan concretiseren.

Comfortkans

Eens in de zoveel tijd vraag ik me af waar politiek nu eigenlijk om draait. Hier het antwoord van Peter Sloterdijk: politiek is de strijd om de vraag welke groep zich met collectieve middelen comfort weet te verschaffen. In zijn dikke bubbelboek Sferen presenteert Sloterdijk politiek althans als een geformaliseerde strijd om ‘de herverdeling van comfortkansen’. Wie kan gemeenschapsgeld, beleid en wetten inzetten om zich te beschutten tegen ongewenste invloeden van buitenaf? Wie weet zijn leefwereld tot een gerieflijk bedje te maken? En voor wie is de leefwereld een gure plek?

Zo abstract gesteld trekt aan mijn geestesoog gelijk een parade van daklozen, vluchtelingen, verwarde hoogbejaarden en moderne dagloonwerkers voorbij: groepen dus die vol in de wind staan en de macht niet weten te vergaren om hun leven wat comfortabeler te maken. Ik zie met andere woorden een klont ellende, word moe en verdrietig en weet het eigenlijk niet meer. De volgende fase is dat ik mezelf wantrouw. Inderdaad, ik zie een klont – en geen personen met individuele contouren. Wat weet ik nu eigenlijk van de feitelijke levens van deze mensen? Bar weinig, maar ik heb mijn oordeel alweer klaar. Meevoelen zonder de moeite te nemen mensen daadwerkelijk beter te leren kennen: dat is een sentimentele vorm van politiek.

Ik parkeer deze constatering even door mezelf eraan te herinneren dat ik hier geen politiek wil bedrijven, maar het idee wil onderzoeken dat politiek een strijd om comfortkansen is. En om dat serieus te doen, kan ik me maar beter richten op een leefwereld die ik echt ken. Welnu, ik woon in Utrecht, een knusse stad vol hoogopgeleide mensen. Maar ook hier – juist hier! – strijden groepen onderling stevig om comfortkansen.

Zo zag ik afgelopen week een internetpetitie langskomen van actiegroep Utrecht Fossielvrij, die zich via een open brief tot de gemeente richt. Wat allereerst opvalt is de keurige toonzetting. ‘Wij reizen graag met de trein, pakken graag de fiets, en als het even kan gaan we te voet. Precies zoals het hoort’, opent de brief. Subtekst: gemeente, u heeft hier te maken met zelfverklaarde modelburgers. Vervolgens krijgt de gemeente heel slim een compliment. ‘We zijn dan ook heel blij met het nieuwe station, en ook met de prachtige Moreelsebrug (extra plusje voor de boompjes!).’ Maar Utrecht Fossielvrij mist ‘iets essentieels’: zijtrappen die van deze Moreelsebrug naar de perrons voeren. Om bij de trein te komen, moeten zij nog steeds Hoog Catharijne in. Een gemiste comfortkans!

Dan volgt de aanklacht: het aanleggen van de geplande trappen waarmee je het winkelgebied zou kunnen omzeilen, wordt volgens de actiegroep tegengehouden door ‘een agressieve lobby’ van het Franse vastgoedbedrijf Klépierre, eigenaar van Hoog Catharijne. Klépierre wil zoveel mogelijk mensen via het winkelcentrum leiden. De gemeente biedt weinig weerwerk, afhankelijk als ze is van de investeringen van het bedrijf om de gigantische verbouwing van het stationsgebied te bekostigen. De brief sluit af met een oproep: ‘Plaats de belangen van je eigen inwoners boven die van een lobby van een winkelcentrum!’

Gemeente, vastgoedbedrijf en treinreizigers hebben botsende ideeën over een (voor hen) comfortabele inrichting van de stad, zou Sloterdijk zeggen. En hier kan ik direct verkennen waar ik zelf sta. Dus wandel ik op een frisse lentedag over de Moreelsebrug. Zand stuift op uit een bouwput. Steile trappen en een fietslift maken dat de brug zich snel boven de grond kan verheffen. En kijk, daar staan de boompjes, voorzichtig in het blad. De brug is best mooi, maar ook vreemd losgezongen van het grote station vijftig meter verderop. Ik zie treinen, maar kom er niet bij. En dat terwijl het spoor uiterst functioneel voor mij is: dankzij de trein kan ik mij snel door het land te bewegen. Dit ontwerp verhindert me inderdaad om direct te handelen naar mijn belang; eerst moet en zal ik me door het winkelende publiek heen wurmen.

Machtsverhoudingen blijken niet alleen uit verkiezingsuitslagen, maar ook uit de ordening van je leefomgeving. De inrichting van een stad materialiseert belangen en stolt comfortkansen. Ik voel het hier aan den lijve. Voor wie is deze stad eigenlijk ontworpen? Wie moet ruimtelijk inschikken voor wie? Ik meng me heel modern in deze politieke strijd – heel comfortabel ook. Ik teken de petitie.

Denken over natuur

Mensen verschillen flink in de manier waarop ze tegen de natuur aankijken. Hoe kunnen die uiteenlopende visies en behoeften een plek krijgen in het Europese natuurbeleid? Met het Planbureau voor de Leefomgeving diep ik die vraag uit.
Ik denk mee over een groot symposium (sprekers: Latour, Mol, Scruton en Schmid), redigeer het bijbehorende rapport en maak verlevendigende portretten van Europeanen die ‘iets hebben’ met natuur.

Handy Dandy Machine

In oude Mickey Mouse cartoons wil de wereld vaak niet zo meewerken. Bedden storten onverwacht in, fietsen verliezen pardoes een wiel, bakpoeder blijkt cement, ijspegels kunnen je elk moment spiesen. Deze vroege cartoons drukken in al hun overdrijving uit wat het is om als kind de wereld te leren kennen, zegt de Amerikaanse denker Matthew Crawford in The World Beyond your Head. Daar ben je dan, in de wereld geworpen, en je moet met vallen en opstaan maar merken hoe de natuurwetten inwerken op je lichaam.

Vergelijk dat eens met het hedendaagse Disney-programma Mickey Mouse Clubhouse, vraagt Crawford. De stripfiguren zijn dezelfde, maar de manier waarop de wereld wordt gepresenteerd is totaal anders. Afleveringen draaien niet om het dealen met frustratie, zoals de vroege slapstickcartoons, maar om het oplossen van een probleem. In het clubhuis zit bijvoorbeeld Goofy, en o jee: één van zijn opwindsoldaatjes is aan de andere kant van de rivier terechtgekomen! Maar als je ‘Oh Tootles!’ zegt, verschijnt de Handy Dandy machine, een soort computer die vier voorwerpen aanbiedt. De kunst is om het juiste gereedschap te kiezen: in dit geval het bootje waarmee je kunt overvaren. Elke aflevering kent vier problemen die elk zijn op te lossen met één van de vier voorwerpen. Geen probleem is onoverkomelijk, er is nooit werkelijk weerstand vanuit de wereld, en je lichaam doet er al helemaal niet toe. Kleuter, klik op de oplossing.

Crawford verbindt aan dit gegeven een mooie beschouwing over de manier waarop hedendaagse kinderen worden weggehouden van rauwe materiële ervaringen en leren vertrouwen op een voorgekookt keuzemenu – en en passant de suggestie meekrijgen dat technologie altijd werkt en elk probleem oplost. Vroeg of laat kom je er natuurlijk achter dat dit een leugen is. Technologie werkt niet altijd. En vooral: lichamelijkheid is geen bijkomstigheid. Het is misschien verleidelijk om je lichaam te zien als hardware voor je hoofd, als de toevallige behuizing waarin jouw programma’s draaien. Maar de realiteit is anders. Zolang je een lichaam hebt, ben je gedoemd om deel te nemen aan de fysieke wereld. Zolang je een lichaam hebt, zal er altijd iets zijn dat je kan schelen. Er zullen ook altijd frustraties zijn, dingen die je niet voor het kiezen hebt.

Deze week zag ik de prachtige roadmovie American Honey van Andrea Arnold. De jongeren die Arnold portretteert hebben als kind misschien wel gekeken naar Mickey Mouse Clubhouse. Maar ze kunnen ‘Oh Tootles!’ zeggen wat ze willen, een menu met vier oplossingen ligt voor hen niet in het verschiet. Deze jongeren zijn dolende vagebonden zonder huis en vooruitzichten, die tijdschriftabonnementen proberen te slijten. Na de vele afwijzingen die een gewone werkdag brengt, komen ze samen op een of ander parkeerterrein. Hiphop knalt uit de autospeakers en ze dansen op de beat. Het enige wat zij hebben is fysieke bravoure, hun blakende lichaam.

American Honey is geen documentaire. Toch voelt de film heel echt. Er zijn in Amerika ook daadwerkelijk groepen jongeren die overleven door tijdschriftabonnementen te verkopen. ‘Dat doe je door in te loggen op de dromen van potentiële klanten’, zegt topverkoper Jake tegen nieuweling Star. ‘Schat heel snel in waarnaar mensen verlangen – en lever daar dan het juiste tijdschrift bij.’ Presenteer een tijdschrift dus als een soort Handy Dandy machine om andermans droom te realiseren.

Maar Star, met haar afgebladderde nagellak en zachte karakter, verdraagt het niet dat Jake zich voegt naar de dromen van anderen. ‘Waar droom je zelf van?’, vraagt ze. Die vraag was haar zelf ook gesteld, voor het eerst van haar leven, door een trucker aan wie ze een abonnement wilde slijten. ‘Op een dag zou ik wel een eigen trailer willen hebben’, verzuchtte ze toen. Als kijker acht je de kans klein dat zelfs deze bescheiden Amerikaanse droom door Star gerealiseerd kan worden.

Deze jongeren kennen geen samenleving. Voor hen is alles een markt. Ze leven in een wereld zonder connecties, hebben geen stabiele relatie met elkaar, er is zelfs nauwelijks verband tussen hun ene gedachte en de andere. Alles is los. En dat heet dan vrijheid. Maar aan hun lichamelijkheid valt niet te ontsnappen. En lichamen willen uiteindelijk een plekje hebben. Lichamen snakken naar een samenleving om in te wortelen.

Hyena’s

Verbaasd constateren politieke analisten na elk verkiezingsdebat dat de kiezer maar blijft zweven. Die debatten zetten kennelijk weinig zoden aan de dijk. Hoe zou dat nou toch komen? Hier een simpele suggestie: omdat de debatten teveel over tutonderwerpen gaan. Moet ik nu echt opveren van een uitvoeringsvraag als de precieze hoogte van de eigen bijdrage in de zorg? Of van wat partijen denken over het zingen van het Wilhelmus?

Terwijl onze politici over het volkslied aan het twisten waren, deden grote bedrijven een overnamebod op Unilever (enkele weken geleden) en AkzoNobel (enkele dagen geleden). Zowel Unilever als AkzoNobel hebben het bod afgeslagen, maar voelen zich nu wel gedwongen om zich te beraden op hun strategie. AkzoNobel had juist intern orde op zaken gesteld en de koers verlegd naar een meer duurzame langetermijnplanning. En onder leiding van Paul Polman poogt Unilever al tien jaar zijn omzet te verdubbelen en tegelijk zijn ecologische voetafdruk te halveren. Polman streeft naar duurzame aandelen die ook op langere termijn hun geld waard blijven. En al giechel ik persoonlijk om die rare ‘wereldgerechten’ van Knorr en heb ik na een bord Unox-soep de hele avond dorst, dat neemt mijn bewondering niet weg voor een man die weigert kwartaalcijfers te publiceren omdat hij die ‘veel te hijgerig’ vindt.

Achter het bod op Unilever zaten Braziliaanse miljardairs die uit zijn op snelle winst. Nu de aandeelhouders van Unilever weten dat deze types geld ruiken, gaan met name de Angelsaksisch georiënteerden onder hen morren. Kennelijk besteedt Unilever teveel geld aan duurzame investeringen en keert het bedrijf te weinig uit aan hen! Polman zal deze ‘teleurgestelde’ aandeelhouders snel duidelijk moeten maken dat hij hun boodschap heeft gehoord, vertelde economisch publicist Jeroen Smit aan deze krant. Polman moet ‘waarde creëren’ voor de aandeelhouders.

Als ik dat lees wordt het blanco in mijn hoofd. Waarin zijn deze aandeelhouders nu zo vreselijk teleurgesteld? En is Polman juist niet volop bezig met het creëren van waarde? Wat is dat eigenlijk voor een wereld waarin dergelijke zelfzuchtige aandeelhouders een werkelijk innovatieve en visionaire bestuursvoorzitter kunnen dwarsbomen?

Ik denk dat ik een denkfoutje zie. Al sinds de kleuterschool krijgen we ingepeperd dat inzet en talent geldelijk beloond zullen worden. Omdat geld verdienen samenhangt met talent, is de suggestie al snel dat iemand die geld heeft dus ook wel kwaliteiten zal hebben. Maar dat volgt logisch niet. Het enige wat je bij voorbaat weet van aandeelhouders is dat ze geld hebben. Dat garandeert geen ideeën, geen hart, geen talent. Dus waarom, oh waarom geven wij aandeelhouders blind de macht om bedrijven kapot te maken die werkelijk verschil willen en kunnen maken?

Ook aandeelhouders heb je in soorten en maten, en bedrijven als Unilever en AkzoNobel zullen het moeten hebben van beleggers die willen wachten op duurzame rendementen. De belangrijkste ideologische strijd van onze tijd wordt gevoerd tussen rijken met eigenbelang en rijken met welbegrepen eigenbelang. Onze politieke leiders staan er ondertussen schaapachtig bij te kijken. VVD-minister Henk Kamp vindt het bod op AkzoNobel niet ‘in het Nederlandse belang’. Pieter Omtzigt van het CDA roept dat ‘vitale Nederlandse bedrijven wettelijk beschermd’ moet worden. Dat inzicht komt niet alleen een beetje laat, het is wat mij betreft ook het verkeerde inzicht. Deze strijd draait niet om economisch nationalisme. Cruciaal is de mentaliteit van de aandeelhouders, niet hun nationaliteit. Alsof ik investeerders moet vertrouwen omdat ze alle coupletten van het Wilhelmus uit het hoofd blijken te kunnen zingen. Andersom: ik zou het toejuichen als een buitenlands bedrijf een Nederlands bedrijf wil overnemen omdat het grote kansen ziet dat bedrijf grondig te verduurzamen.

PvdA-minister Jeroen Dijsselbloem schoot weliswaar niet in de Wilhelmusstand, maar raadde Unilever aan om zich te beschermen tegen ‘de hyena’s die je bedrijf proberen kapot te maken’. “Durf je kortetermijnaandeelhouders te weerstaan. Durf tegen hen te zeggen: ik ga niet dat langetermijnperspectief loslaten”, aldus Dijsselbloem.

Durf zelf eens wat!, zou ik onze politici willen toeschreeuwen. Pak die financiële hyena’s nu eens echt aan, zodat goedwillende bedrijven die voor een doorbraak kunnen zorgen minder kwetsbaar zijn! Als de verkiezingsdebatten daarover zouden gaan, zou ik ophouden met zweven en opgelucht landen op het hoofd van de politicus met het sterkste voorstel. Om daar dan woensdag mijn poepje op te doen.