Kunnen we het over de wereld hebben?

Je kunt jezelf aardig wereldwijs wanen, totdat er iets gebeurt dat je niet had zien aankomen. Dat overkwam mij toen ik in deze krant vernam dat de directie van Noorderlicht een serie foto’s van Jan Banning weigerde te vertonen. Banning had zichzelf tussen Ghanese stamhoofden geposteerd, en dat vond het management ‘respectloos’. Door die manier van doen zou de fotograaf de neokoloniale beeldvorming van Afrika voortzetten.

Zelf interpreteer ik de serie, die Banning de titel The Sweating Subject meegaf, totaal anders. Ik schreef er al over in een eerdere column, en prees Banning toen juist voor zijn sensitiviteit. Want ik zie tussen die waardige Ghanezen een kleine, klamme man die zich als een soort wethouder Hekking het beeld in wurmt zonder dat het hem lukt om een prominente plaats te bemachtigen (het knappe van de foto’s is dat je echt even naar Banning moet zoeken). Dit maakt The Sweating Subject voor mij tot een serie over een blanke man die zijn vanzelfsprekende centrale plek heeft verloren en zich geen houding meer weet te geven; een slim en grappig amendement op de koloniale beeldvorming.

En andere mensen zien in diezelfde foto’s dus een gebrek aan respect. Dat is binnen de huidige mores een fataal verwijt, en lekker abstract bovendien; gebrek aan respect ontwaren is zó erg dat je niet meer hoeft uit te leggen waar die respectloosheid precies in schuilt. Zucht. Nog een zucht. En dan: okay, laat me moeite doen om na te voelen wat hier aan de hand zou kunnen zijn.

Banning presenteert zichzelf in deze fotoserie uitdrukkelijk als de vreemde eend in de bijt. De vraag is: wil hij daarmee iets over zichzelf zeggen, of over de wereld? Ik denk dat Banning iets wil zeggen over de wereld. Voor mij gaat zijn project over een westerse blik die zijn onschuld definitief verloren heeft, en over de zoektocht naar hoe je dan in vredesnaam moet kijken. Maar stel nu dat je denkt dat Banning iets over zichzelf wil zeggen. Dan zou je je inderdaad aan dit project kunnen storen. Noorderlicht had Banning op pad gestuurd om stamhoofden te portretteren in de hoop zo het beeld van Noord-Ghana te verdiepen en nuanceren. Die portretten heeft Banning netjes gemaakt, maar daarnaast maakte hij dus ook die zweetserie. En wat trekt de meeste aandacht? Juist, die foto’s van een witte man die zijn eigen ongemak zo interessant vindt.

Het wonderlijke is: eenmaal geformuleerd kost het haast moeite om niet mee te glijden in deze duiding, gewend als we zijn geraakt aan verhalen die de persoonlijke kaart spelen. De persoonlijke invalshoek is al jaren zo ongeveer de gouden regel in communicatieland. Wil je de aandacht trekken, wil je mensen boeien, dan moet je het over jezelf hebben – liefst in je kwetsbaarheid.

Identiteitspolitiek leent zich bij uitstek voor dit soort verhalen, en heeft (zo vermoed ik) mede daardoor de wind in de zeilen gekregen. Het is een soort pact: je krijgt mediatijd om onrechtvaardige praktijken rond gender, dyslexie, ras, ouderdom – noem maar op – aan de orde stellen, mits je een boekje open doet over je eigen pijnlijke ervaringen in dit opzicht. Want pijn spreekt de mensen aan. Hoe je vanuit het delen van dergelijke intimiteiten tot politieke verandering denkt te komen, is wat minder interessant voor een televisieprogramma. Je roept iets over ‘bewustwording’, en dat is het dan.

Identiteitspolitiek presenteert zich als een bevrijdende emancipatiestrijd. Je zou hopen dat zo’n politiek van bevrijding ook betekent: bevrijding van jezelf en je eeuwige eigen verhaal. Dat je de blik niet alleen naar binnen, maar ook naar buiten kunt richten. Dwars door je eigen bepaaldheden heen. Een persoonlijke invalshoek geeft realiteit en urgentie aan een verhaal, zeker. Maar als je dat verhaal niet kunt of durf te verbreden, dan blijf je gedoemd om het altijd maar over jezelf te hebben. Dan kun je geen connectie meer maken met de wereld buiten je. Met anderen.

Kunnen we ons überhaupt nog voorstellen dat Banning in zijn serie niet de aandacht wilde vestigen op zijn persoonlijk ongemak, maar via zichzelf iets van algemener belang aan de orde wil stellen? Dat hij niet vraagt: ‘Wie ben ik nu nog?’ maar: ‘Wat is hier aan de hand?’

Redenen van het hart

Een schot. Een gilletje. En dan: ‘Hij leeft nog!’ Vlak daarna: ‘Meneer, hij ademt nog. Schiet hem alstublieft nog een keer. Alstublieft!’ De camera zoomt in op een neergezegen hert. Op bezwerende toon zegt de medewerker van Staatsbosbeheer: ‘Mevrouw, geloof me, dat heeft geen zin. Dit zijn stuiptrekkingen.’ De vrouw barst in snikken uit.

Vijf jaar geleden vergaapten we ons in de bioscoop nog aan De Nieuwe Wildernis, een natuurfilm over de Oostvaardersplassen. We zagen ochtendmist optrekken, jonge dieren hun eerste wankele stapjes zetten, paarden feeëriek over de velden draven. We genoten van deze beelden van ‘ongerepte wildernis’ in onze eigen polder. Dat zoiets bestond in Nederland!

Een relatief strenge winter later bleek de schoonheid van natuur waar mensen nu eindelijk eens met hun tengels van afblijven zich ook te kunnen manifesteren als het drama van hongerende, lijdende dieren. De Oostvaardersplassen staan beide zienswijzen toe. Welk beeld domineert hangt af van wat je het meeste aan het hart gaat.

Wat is er eerst: een inzicht (waar dan een gevoel uit volgt) of een gevoel (waar dan een inzicht uit volgt)? Tijdens de hoogtijdagen van het rationalisme dachten veel filosofen dat inzicht in waarden en belangen tot passende gevoelens en handelingen zou leiden. Er is echter ook altijd een stroming geweest die zei dat het precies andersom werkt. Eerst voel je iets – en vervolgens ga je voor jezelf uitzoeken welke redenen je daar eigenlijk voor hebt. De Britse filosoof Simon Blackburn stelt dat dit nu zo’n zeldzaam filosofisch probleem is waarbij één groep het gelijk duidelijk aan zijn zijde heeft – en wel de laatste. Als mens reageer je eerst op de wereld om je heen, en dan volgt (soms) het redeneren.

Toen Staatsbosbeheer in 1996 het beheerplan voor de Oostvaardersplassen opstelde, baseerde de dienst zich op het verlangen om ‘natuurlijke ecologische processen maximaal de ruimte te geven’. Dat is een emotie die ik goed kan navoelen. Ja, laat me leven in een land dat ten minste één gebiedje kent waar de natuur haar gang kan gaan! Waar natuur er gewoon is voor zichzelf en niet functioneel hoeft te zijn voor mij – als wandelaar, recreant, agrariër, of wat dan ook. Ik snak naar gebieden buiten de menselijke invloedssfeer. Wereldwijd verdwijnen dergelijke plekken, en dat besef beknelt en doet pijn. Waar je ook kijkt, zie je jezelf gespiegeld. Een claustrofobische ervaring.

Ook de emoties van de actievoerders kan ik trouwens goed navoelen. Zij zien dieren lijden, en voelen de impuls om die dieren te helpen. Wat kan ik zeggen? Je ziet leed en je wilt het verzachten. Dat lijkt me een juiste reactie, die net zo goed verbondenheid uitdrukt met de natuur.

Waar emoties en waarderingen op elkaar botsen, begint het redeneren. Als ik op het spoor zit van verlangen naar een plek waar mensen bijzaak zijn, verdedig ik het schouwspel van de stervende dieren met het argument: ‘Lijden hoort bij de natuur.’ Als ik me richt op die kwijnende dieren, bijt ik mezelf toe: ‘Jij noemt een gebied met een hek eromheen in een door mensen gemaakte polder natuur?’ Tja, die zit. En toch zegt mijn andere ik even later verdrietig: ‘Moet ik het verlangen naar plekken zonder menselijke bemoeienis dan maar helemaal opgeven? Moet echt de hele aarde betrekking hebben op ons? Zo wil ik niet kijken!’

De Oostvaardersplassen zijn politiek geworden. Politiek is onze manier om conflicterende emoties en hun bijbehorende waarden maatschappelijk vorm te geven. Daarbij maakt het weinig uit of die emoties nu rauw tot uitdrukking komen, zoals bij de uitzinnige actievoerders, of meer gepolijst, zoals bij ideologische ecologen. Ik weiger dit conflict te zien als een botsing tussen emotie en ratio. De experts zijn ook emotioneel. Ze hebben alleen andere emoties, die opborrelen uit andere waarden. Emoties die getuigen van een ander inzicht en een andere beleving. En aangezien experts van die waarden hun werk hebben gemaakt, kunnen zij het inzicht dat in hun beleving besloten zit wat beter met feiten en argumenten bekleden. Dat maakt hun inzicht misschien sterker, maar daarmee nog niet waardevoller.

Ik bedoel maar: de politiek kan zich in het geval van de Oostvaardersplassen niet verlaten op feiten. Ze zal een koers moeten kiezen op grond van waarden.

Chef Ellende

Het lijkt wel alsof de wereld uit een dutje is ontwaakt. Opeens dringt in volle hevigheid door dat technologie kan worden ingezet om ons stilletjes een bepaalde kant op te duwen – en vooral dat dit geen ver-weg-show is, maar het verdienmodel van bedrijven waar we mee opstaan en mee naar bed gaan. Kop van Jut afgelopen week was Mark Zuckerberg, de grote baas van Facebook, die zich moest verantwoorden voor het misbruik dat zijn betalende klanten maken van de persoonsgegevens die hij oogst van zijn niet-betalende klanten. Zuckerberg werd op het matje geroepen bij het Amerikaanse Congres. Zijn reactie: ‘We gaan het uitzoeken’, of: ‘Sorry’.

Voorafgaand aan zijn verhoor had Mark al een charmeoffensief ingezet. ‘We hebben niet genoeg gedaan om misbruik te voorkomen. We zagen niet volledig in wat onze verantwoordelijkheid was. En dat was een grote fout, het was mijn fout.’ Tja, zal Mark hebben gedacht, als je chef bent, ben je ook chef ellende.

Er is de afgelopen weken veel, heel veel gezegd over Facebook. Daarbij ging het vooral over de manier waarop de netwerksite technisch werkt, over hoe het bedrijf razendsnel deel is gaan uitmaken van ons dagelijkse leven, over hoe moeilijk het is om er uit te stappen. Allemaal zinnig, allemaal waar. En toch zit me iets dwars in het verhaal dat we elkaar collectief vertellen rond Facebook. Dat verhaal maakt Mark ironisch genoeg té verantwoordelijk voor de gang van zaken, waardoor het probleem in de discussie beperkt blijft tot zijn fouten als manager. Precies die fictie stelt Mark in staat om weg te komen met dat lamme ‘sorry’. Dat verhaal houdt namelijk de illusie in stand dat hij de baas is over wat Facebook met ons doet. Hij belooft beterschap en meer scherpte, en de toezichthouders zijn weer gerustgesteld.

Zo’n voorstelling van zaken begrijpt volgens mij niet goed wat Facebook is. Facebook is geen technologie die onder het beheer valt van een ‘hyperintelligente’ CEO van 33, genaamd Mark, zoals deze krant hem vorige week nog in een commentaar typeerde. Facebook is een typisch voorbeeld van een hybride: een versmelting van mens en technologie. En een hybride glibbert gewoon door de matrixen van managers heen, intelligent of niet.

De term ‘hybride’ werd vijfentwintig jaar geleden in de techniekfilosofie geïntroduceerd door Bruno Latour. In Wij zijn nooit modern geweest stelt Latour dat de moderne samenleving berust op een ideologisch onderscheid tussen subjecten versus objecten, mensen versus dingen, cultuur versus natuur. Grondslag van deze Constitutionele Orde (Latours frase) is het uitgangspunt dat mensen handelen, en dingen niet. Moderne mensen denken dat zij de baas zijn over de gereedschappen en technologieën waarmee ze de natuur naar hun hand proberen te zetten.

Dit moderne raamwerk was altijd al een fictie, volgens Latour. Technologieën raken verkleefd met manieren van doen, waardoor leefwerelden ontstaan die niet meer zo gemakkelijk verdeeld kunnen worden in natuur óf cultuur. Een boer die zijn dag indeelt rondom – of eigenlijk mét – zijn melkmachine weet dat. Net als de kankerpatiënt die nog even afspreekt met een vriend voordat de volgende chemo gepland staat. Het onderscheid tussen (passieve) technologie en (actieve) gebruiker is een sprookje. Technologieën nestelen zich in je leefwereld. Je maakt keuzes vanuit die technologie, niet over die technologie.

Facebook is typisch een voorbeeld van een hybride. De technologie is menselijk, want het is ons product. En zij is natuurlijk, want ze is niet onze activiteit. Je kunt er voor kiezen om al dan niet te facebooken, maar niemand van ons – ook Mark niet – heeft in de hand wat Facebook met de sociale orde doet. Niemand heeft de effecten van Facebook bedacht. Prima dat Mark aan de tand wordt gevoeld, maar het is een farce om hem aan te spreken vanuit een soort modernistisch sturingsmodel waarin mensen zonder meer de baas zijn over de dingen. Toch was dat de rode draad in het toneelstuk dat CEO en Congresleden afgelopen week opvoerde. Tja, zo komen we nooit tot de kern van het probleem – en dus ook niet tot een zinvolle reactie op een uit de hand lopende technologie.

Mark is liever Chef Ellende dan te erkennen dat hij geen grip heeft op wat Facebook in gang heeft gezet. Vraag je af waarom.

Kosmische harmonie

Hebt u Liang Xiangyi al met haar ogen zien rollen? De financieel journaliste uit Sjanghai kon haar ergernis niet onderdrukken toen een collega een ellenlange, slijmerige, ongetwijfeld voorgekookte vraag stelde tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van het Chinese Volkscongres. De staatstelevisie nam het incident per ongeluk op, en het clipje van Liangs theatrale gebaar werd binnen een paar uur een grote hit op internet. Giechelende tienerjongens deden het na. Slimme handelaren lieten snel T-shirts drukken met de beeltenis van Liang. Deze vrolijke spot was de Chinese censoren te bar. Het werd het ‘mediapersoneel’ verboden om nog maar enige aandacht te besteden aan de ‘hype’. Inmiddels is het clipje in China niet meer te bekijken. Het lot van Liang is onduidelijk.

Eerder deze maand veranderde het Volkscongres de grondwet, waardoor president Xi Jinping kan aanblijven zolang het hem goeddunkt. Vanaf nu leeft China politiek gezien in een eindeloos moment. Dat sluit aan bij een onderstroom in het Chinese denken die westerlingen gemakkelijk missen, leerde ik van sinoloog Stefan Landsberger, die ik ooit sprak voor het Rathenau Instituut. Wij westerlingen denken dat welvaart op een of andere manier samenhangt met democratie. China denkt dat welvaart samenhangt met orde. En niet zomaar met een of andere historisch gegroeide orde, nee: met de kosmische orde.

“China is een autocratisch land”, zei Landsberger. “De bestuursstijl is bevoogdend en paternalistisch.” Hij zag een directe link met het confucianisme. Confucius, een Chinese wijsgeer uit de vijfde eeuw voor Christus, zei dat ‘er maar één zon aan de hemel staat’. Met andere woorden: het Middenrijk kan maar één leider kennen. De kosmische wet zorgt ervoor dat de meest deugdzame leider vanzelf komt bovendrijven, en het volk zal spontaan geneigd zijn om diens goede voorbeeld te volgen. Harmonie alom.

Deze gedachtegang impliceert dat een leider eigenlijk geen andere opvattingen naast de zijne kan dulden, legde Landsberger uit. Als iemand de impuls voelt om in debat te gaan met de leider, kan dat alleen maar betekenen dat de leider niet volledig deugdzaam is geweest. Bij volledige harmonie zou simpelweg niemand de neiging hebben om kritiek te uiten. Zodra burgers andere gedachten hebben dan de leider, is hij zijn mandaat van de kosmos kennelijk kwijt, en is hij dus niet langer de belichaming van de eeuwige orde. Op praktisch niveau betekent dit dat dissidente impulsen – hoe speels of terloops ook, zoals het gebaar van de financieel journaliste – de kop moeten worden ingedrukt. Niet eens zozeer om inhoudelijke redenen. Eerder omdat het blote bestaan van een alternatieve kijk het morele gezag van de leider aantast.

Zelf ben ik bepaald geen China-kenner, maar die mentale wereld is me wel enigszins vertrouwd. Als tiener ben ik namelijk volop in de I Tjing gedoken, een drieduizend jaar oud Chinees orakelboek dat jouw kleine leventje plaatst in, jawel, de kosmische orde. Door wat dan ook te doen (bijvoorbeeld muntjes gooien) druk je onvermijdelijk je plaats in die orde uit. En op grond van jouw positie in die orde kan het boek zeggen hoe jouw situatie zich zal ontwikkelen volgens, alweer, de kosmische wetten. Die echo uit de kosmos vond ik indertijd fijn, want ik voelde me vaak nogal verloren. Wel viel op dat de kosmische orde heel hiërarchisch was ingericht. Vader had het ‘natuurlijke’ gezag over vrouw en kinderen, en alleen als iedereen zich netjes schikte in zijn rol zou er vrede zijn. Het aloude patriarchale verhaal dus, bekrachtigd door ‘de kosmos’. Vreemd toch dat de kosmos altijd vrouwen onder de duim wil houden.

En dan nu de clou: Confucius was dol op de I Tjing; hij droeg de tekst altijd bij zich op bamboebladen. En president Xi is naar verluid dol op het confucianisme; hij maakt er opvallend veel werk van in zijn toespraken. Dat oneindige presidentschap past maar al te goed in de confucianistische logica.

Persoonlijk krijg ik het Spaans benauwd van politici die zich beroepen op een kosmische (of goddelijke, of natuurlijke) orde. Ik bepaal graag zelf wat ik als harmonie ervaar. Mijn heil zoek ik inmiddels niet meer bij de I Tjing, maar bij de Franse filosoof Claude Lefort. Voor Lefort was de fundamentele politieke tegenstelling die tussen democratie en totalitarisme. En dan is het simpel: mensen vastzetten in een onveranderlijke orde is totalitair.

Programma van de samenleving

‘Trust no one’, fluistert een gruizelige mannenstem bij het aankondigingsfilmpje van Wie is de Mol. Het dient als motto voor het populaire spelprogramma waarin een groep spontane, sociaal vaardige mensen in een ver oord geld moet verdienen voor de pot – een pot die uiteindelijk zal toevallen aan de winnaar. Alle deelnemers weten dat één van hen de gang van zaken stiekem aan het ondermijnen is, en hen waar mogelijk tegenwerkt. Dat kale gegeven maakt hen calculerend: als ze nu zelf verdacht gaan doen, denken de andere kandidaten misschien dat zij de mol zijn, wat hun kansen vergroot om de pot te winnen, enzovoort. De toonsoort van de dubbele agenda.

Sinds zaterdag weten we dat Ruben de winnaar is van dit seizoen, en Jan de mol. Er zijn tal van redenen waarom WIDM zo’n kijkershit is: het is mooi gemaakt, spannend, en leent zich goed voor eindeloos napraten. Ik heb zelf eerst en vooral genoten. Maar ik vermoed ook dat het programma mede zo aanslaat omdat WIDM een recente tendens in onze samenleving uitvergroot. De deelnemers demonstreren wat er met een groep gebeurt onder de conditie dat a) wantrouwen de norm is en b) gezamenlijk verdiend geld louter aan de winnaar toevalt – het Winner Takes All-principe. Nou, dan gaan de remmen dus los. Dan gaan die o zo aardige mensen speculeren op de vermoedens van anderen, en zichzelf manipulatief gedragen in de hoop winst uit andermans verkeerde verwachtingen te persen. Met andere woorden: je krijgt vrij exact het psychologische mechanisme dat ten grondslag lag aan de kredietcrisis. Voor de camera biechten de kandidaten wel op er een beetje moeite mee te hebben om die vrienden die ze hebben gemaakt op het verkeerde been te zetten. Maar ja, dat is het spel hè. Ondertussen zien wij kijkers hoe mensen zich gedragen onder hard-kapitalistische condities. Educatief hoor, NPO.

Ook de commerciële omroep kent een populair programma met eigen afkorting waar ik met onbeschaamd plezier naar heb gekeken: The Voice of Holland, ofwel TVOH. En ook dit programma ervaar ik als een bouillonblokje dat de basis vormt voor de soep van onze huidige samenleving. TVOH zou je namelijk kunnen zien als propaganda voor het meritocratische ideaal. Als je maar zangtalent hebt en inzet toont, kan iedereen het daar maken. En dat heeft bevrijdende kanten. Het is mooi, zelfs ontroerend om te zien dat dit programma op totaal ongeforceerde wijze een podium biedt aan allerlei soorten Nederlanders; afkomst, gezindheid of kleur maken werkelijk niet uit.

TVOH markeert voor mij ook het welkome einde van het antiautoritaire denken. Om te winnen moeten de zangtalenten zich voegen naar hun coach. En dat doen ze dan ook braaf. Te zelfingenomen types worden onverbiddelijk naar huis gestuurd. De moraal die het programma uitdraagt: je wordt alleen echt goed als je kritiek kunt incasseren en bereid bent om te luisteren. Dat jij zo graag iets wilt of zo goed bedoelt, wil nog niet zeggen dat je applaus verdient. Het vereist discipline om tot ware zelfexpressie te komen en anderen echt te bereiken. Dat lijken me nuchtere, nuttige lessen maatschappijleer.

Tegelijkertijd was daar het drama van Kimberley, de topzangeres die in de halve finale afviel omdat ze te weinig publieksstemmen binnenhaalde. Coach Anouk trok ter plekke van leer tegen het hele TVOH-format. “Het is gewoon een idioot volk”, zei ze. Beslissingen over wie verdient te blijven “moet je dus aan mensen overlaten die er een beetje verstand van hebben.” Dat hoor ik in deze verkiezingstijd wel vaker om mij heen mompelen: het systeem deugt niet, want stemmers zonder enig benul kiezen voor de verkeerde mensen. Er zouden deskundigen aan het roer moeten staan.

Anouk laat ons de schrille keuze tussen populisme of technocratie, en geeft daarmee blijk van wel heel weinig vertrouwen in het volk. Wellicht werd Kimberley ten onrechte afgeserveerd, maar dat neemt niet weg dat de winnaars die het programma heeft opgeleverd echt wel wat kunnen. Het volk herkent kennelijk toch kwaliteit, en waardeert juist vaak ook eigenheid. Jim, de winnaar van dit seizoen, was misschien wel de minst kapotgestylede kandidaat die erbij zat.

Een mooie les voor politici: om te winnen moet je niet alleen iets kunnen, maar ook authentiek blijven. Gladjanussen zijn passé.

Onafhankelijk onderzoek

Onafhankelijk onderzoek naar een misstand kan het vertrouwen in de samenleving beschermen. De macht staat immers toe dat zij kritisch doorgelicht wordt. Maar hoe verricht je nu eigenlijk onafhankelijk onderzoek in het publiek belang? De Onderzoeksraad voor Veiligheid sprak tal van voorzitters van onafhankelijke instituten en onderzoekscommissies. Samen met een team van de OvV orden ik het materiaal en plaats ik het in context. Het resultaat, een essay waarvan ik penvoerder ben, wordt aangeboden aan minister Ollongren. De volgende dag opent de Volkskrant met het onderwerp.

Schieten

Een kleine drone zoemt rond het hoofd van de spreker en landt op zijn uitgestrekte hand. ‘Deze drone kan gezichten herkennen en reageert veel sneller dan een mens’, zegt hij liefkozend. Dan gooit hij de drone de lucht in. Die vliegt af op een soort paspop aan de zijkant van het podium en raakt de pop – poef! – tussen de ogen. Gejoel en applaus uit het publiek. Eerder had de presentator al uitgelegd dat de drone is toegerust met drie gram explosieven, ‘genoeg om de schedel binnen te dringen en de inhoud te vernietigen’.

Van die klinische manier van spreken keek ik niet op; die past prima bij de manier van praten van de wapenindustrie over slachtoffers (‘doelwitten’). Vreemder vond ik de achteloze manier waarop de presentator sprak over de good guys en de bad guys waartussen de drone feilloos onderscheid zou weten te maken. Zo’n drone zou natuurlijk alleen maar bad guys uitschakelen, verzekerde hij. En het publiek maar juichen!

Al snel blijkt dit filmpje (op youtube te vinden onder Slaughterbots) promotiemateriaal van de actiegroep Stop Autonomous Weapons. Het vervolg laat zich raden: bad guys krijgen de drones in handen en schakelen gericht mensen uit die hen niet bevallen. Tot slot komt een geruststellend suf ogende Berkeley-professor in de kunstmatige intelligentie vertellen dat dit allemaal staat te gebeuren als wij niet snel ‘iets doen’.

Onze eigen Nationale Politie heeft een ferme eerste stap genomen richting het doemscenario van de actiegroep door volop te experimenteren met gezichtsherkenningssoftware. Het werkt nog niet perfect allemaal, maar in 2017 wist onze politie met die software toch maar mooi 93 verdachten te koppelen aan een persoon in de politiedatabase, meldde NRC Handelsblad vorige week. En de politie heeft hooggespannen verwachtingen, want de software kan met kwalitatief steeds slechtere foto’s toe. Die programma’s leren snel bij omdat wij zo enorm veel kiekjes met elkaar delen op sociale media. De software oefent lustig op onze gezichten. Facebook kan inmiddels behoorlijk goed mensen op een willekeurige foto herkennen. En dat mag, want dat heeft u aangevinkt bij de gebruikersovereenkomsten.

De software zal zich verder ontwikkelen, de databases zullen zwellen, en ook de computers van onze Nationale Politie zullen zomaar een gezicht op straat steeds gemakkelijker kunnen identificeren als dat van verdachte X. Onze politie stuit nog wel op enkele juridische drempels, maar de Chinese regering slaat inmiddels routineus biodata op van iedereen die zij gevaarlijk acht – en ook maar gelijk van hun familieleden, zo meldt de website van Ruben Terlous Door het hart van China. De Chinese autoriteiten pochen dat hun agenten via een soort zonnebril met ingebouwde software inmiddels geregistreerde criminelen uit een willekeurige mensenmassa kunnen pikken. Zouden zij een drone toegerust met een soort verdovend poeder niet verdomd handig vinden bij de arrestatie?, denk ik dan. Chinese autoriteiten zouden vast sussen dat zulke technologie alleen maar ingezet wordt tegen bad guys, maar dat is een schrale geruststelling, want in China ben je crimineel zodra je de harmonie verstoort. En wat harmonie is, bepalen diezelfde autoriteiten.

Enfin. Waar het me nu om gaat, is dat gezichtsherkenningssoftware in drones past in een technologische tendens die de act van het doden losweekt van het lichaam van de dader. Vroeger was doden nog een intieme affaire, je moest een lijfelijk gevecht aangaan met de ander. Nu loopt iemand die over sterke wapens beschikt bar weinig risico om zelf gewond te raken. Daarom is die verdedigingslinie van de National Rifle Association – ‘het zijn mensen die doden, niet wapens’ – ook zo’n onzin. ‘Hij zou met een mes nooit zoveel scholieren pijn hebben kunnen doen!’, merkte de woedende scholiere Emma Gonzalez terecht op over de jongen die onlangs met een semiautomatisch wapen zeventien mensen doodschoot op zijn voormalige middelbare school in Florida. Dankzij dat wapen hoefde de schutter niemand dicht te naderen. Wapentechnologie maakt doden minder gevaarlijk. Voor de dader dan.

Door de lichamelijke krachtmeting uit het doden te halen, valt een belangrijke rem weg. Wat dat betreft zijn drones met gezichtsherkenning slecht nieuws. Daders kunnen besluiten ze in te zetten tegen guys met wie ze op dat moment ruimte noch tijd delen, en zo hun eigen lichamelijkheid totaal buitenspel zetten. Ze hoeven zelfs niet meer te zien wat ze aanrichten.

Griezelig transparant

In het Wassenaarse Museum Voorlinden zijn vijf enorme glazen cilinders van de Amerikaanse kunstenares Roni Horn te zien. De manshoge sculpturen in tere poederkleuren wegen zo’n vijfduizend kilo elk. Daar staan ze, in al hun massieve transparantie. Het lijkt wel alsof ze een spookachtig licht afgeven. Je kunt eromheen lopen en er van bovenaf net op kijken. Maar je krijgt geen vat op ze. Je blik glibbert ervan af.

‘Ik vind die dingen eng’, hoor ik een kind in het museum tegen haar moeder zeggen. En dat kan ik me voorstellen. De sculpturen zijn onontkoombaar, maar ze hebben geen kern. Je ziet één overweldigende klont plasma, zonder te weten wat zich met dit spul voedt. De kunstenares vertelt dat mensen van haar willen weten wat er in die cilinders zit. ‘Niets’, zegt ze dan. En juist dat verontrust de vragers. Horn vindt die reactie interessant. ‘Transparantie is niet zo transparant als je denkt’, concludeert ze.

Zodra er iets misgaat – of het nu een schimmige politieke deal is, een ondoorzichtige factuur, of een schooladvies dat slecht valt – klinkt de boze roep om meer transparantie. Geschrokken managers reageren door de processen die zij beheren nog uitvoeriger te (laten) documenteren. Hun vakmensen zuchten vervolgens onder de enorme administratielast die dit met zich meebrengt. Huisartsen zijn een idioot groot deel van hun tijd kwijt met het bijhouden van dossiers. Docenten worden gek van het feit dat hun beoordelingen soms al door twee collega’s moet worden gecontroleerd. En verzorgenden moeten zo ongeveer per vijf minuten registreren wat ze aan het doen zijn.

Transparantie is een bureaucratische deugd. Ik bedoel dit niet ironisch – het is echt een deugd. Als processen niet toegankelijk worden gemaakt, kan een samenleving ook niet garanderen dat mensen in gelijke situaties gelijk behandeld worden. Dat democratisch grondprincipe mag wat mij betreft wel wat werktijd kosten. Maar daarmee ben je er nog niet. Willen al die dossiers, notulen en Excelsheets betekenisvol zijn, dan moeten die je ook enige grip bieden. Als niet duidelijk is welk doel die administratie dient, maakt informatie je alleen maar murw.

De schrille roep om transparantie begrijpt zichzelf niet goed. Waar we volgens mij naar verlangen, is niet zozeer transparantie, als wel leesbaarheid. Dat woord leen ik uit De nieuwe politiek van Europa, het flitsende boek van politiek filosoof Luuk van Middelaar over het reilen en zeilen van de Europese Unie. Over de Europese bureaucreatie wordt zoals bekend enorm geklaagd en ook hier zou meer transparantie de remedie zijn. Maar Van Middelaar merkt op dat er wat dat betreft eigenlijk niet veel op de Unie aan te merken valt. Procedures zijn uitvoerig geboekstaafd, vergaderingen nauwkeurig genotuleerd, en wie tijd en geld heeft kan het allemaal vinden. Maar dat haalt het onbehagen niet weg. ‘Zicht op een kluwen spelers helpt niet te bepalen wie van hen verantwoordelijk is’, merkt Van Middelaar op. En daar draait het natuurlijk om: wie kan je aanspreken, en waarop, en op basis van welke principes? Je kunt bakken met informatie over je uitgestort krijgen zonder dat dit ook maar enigszins duidelijk wordt. Transparantie en ongrijpbaarheid kunnen heel goed samengaan.

Transparantie is een deugd die niets voorstelt als zij niet gepaard gaat met leiderschapskwaliteiten zoals richting geven, durven zeggen wat relevant is (en vooral ook wat niet), en daarop aanspreekbaar zijn. Waar dat niet gebeurt, waar bestuurders alle details bij je dumpen omdat ze het zelf niet aandurven om te ordenen en te schiften en zo te tonen waar ze voor staan, daar zal de bureaucratie zich doldraaien. Zo’n onleesbare situatie zal leiden tot een luide, maar ongerichte roep om transparantie. Karakterloze bestuurders zullen daarop reageren door steeds meer bureaucratie te organiseren. De informatie die dit oplevert, zetten zij wellicht op de website – ‘Kijk ons eens transparant zijn!’ – maar als daar geen leeswijzer bij komt, krijgen de ontevredenen nog steeds geen grip op wat er gebeurt. Zij zullen hun frustratie vertalen in een nog sterkere roep om transparantie. Enzovoort.

Een maatschappij die de eigen behoefte achter een buzzzword zo verkeerd begrijpt, roept onbedoeld een transparante moloch zonder enige pit of kern in het leven. Een groot griezelig ding dat flink in de weg staat in de publieke ruimte. Dus weet waar je om vraagt.

De grenzen aan solidariteit

Beste Arnon,

Ik gloei nog een beetje na omdat je mij citeerde in je Voetnoot van vorige week zaterdag. In een kort pleidooi had ik een lans gebroken voor broederschap als grondslag voor de democratie. Daarmee streek ik je tegen de krullen in. “We moeten snappen dat we een ‘wij’ zijn”, vatte je mijn standpunt samen. Jij hebt moeite met ‘wij’. “Een ‘wij’ creëert automatisch een zij, dikwijls een vijand”, schreef je.

Jij staat op de absolute topplek in de krant, Arnon. Maar ik heb meer ruimte, en daar ga ik lekker gebruik van maken. In één ding geef ik je meteen gelijk: er is geen ‘wij’ zonder ‘zij’. Het heeft geen enkele zin om een groep te onderscheiden als er niks is waarvan hij te onderscheiden valt. Welnu: ‘wij’, dat zijn ik en mijn broeders. ‘Zij’, dat zijn die andere mensen. De politieke hamvraag is waar ‘wij’ ophoudt en ‘zij’ begint.

‘Alle mensen worden broeders’, juicht het Europese volkslied. De Europese Unie vertelt op haar website waarom het zo goed past bij Europa: “Het verwoordt het ideaal van een wereld waarin alle mensen als broeders leven.” Tja. Dat ideaal stamt uit de roezige jaren aan het einde van de achttiende eeuw, toen de Franse Revolutie in de maak was en de grote Immanuel Kant zijn universele ethiek formuleerde, die oproept om alle mensen, onverkort en los van hun eventuele band met jou, te behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden. Het is ook de tijd dat Friedrich Schiller zijn Ode an die Freude schreef, die de officiële tekst werd van dat fragment uit de Negende Symfonie. En daarmee dus van ons volkslied.

Ons volkslied? ‘Droom maar door’, denk ik dan. Want welk volkslied moeten de kindertjes ook alweer zingen van Buma? Inderdaad, het Nederlandse – juist om onze (onze?) identiteit helder uit te dragen tegenover al die andere volkeren. Dat ‘ons’ is kennelijk zo vloeibaar als wat.

‘Alle mensen worden broeders’, dichtte Schiller. Maar daar stopt zijn gedicht niet. In de volgende strofe voegt hij een conditie toe: ‘Wo dein sanfter Flügel weilt’, meestal vertaald met: ‘waar jouw zachte vleugel zich welft’. Beetje vreemd beeld wel, maar interessant is die ‘jouw’. Die verwijst naar de vreugde waaraan de ode is gericht. Met andere woorden: waar vreugde is, is verbroedering. En ja, dat zie ik wel voor me. Blije mensen zijn gul, die openen hun armen. Als je blij bent, mag iedereen meedoen. Maar op dit moment zijn veel Europeanen helemaal niet zo blij, en met die broederschap wil het (dus) ook niet erg vlotten.

‘Welke groep moet zich solidair betonen met welke andere groep, tot op welke hoogte, en waarom?’, vroeg de Britse essayist Tony Judt ooit. Voor mij is dat de cruciale politieke vraag. Ieder mens verdient een menswaardige behandeling, dat is het kale minimum. Maar daaruit volgt niet dat je ieder mens evenveel verschuldigd bent. Mensen die bij jouw groep horen, je broeders dus, kunnen meer aanspraak maken op jouw solidariteit dan vreemden.

‘Politics is a function of space’, schreef Judt ook. Een prachtig, intrigerend zinnetje vind ik dat. Politiek is gebonden aan ruimte. Je bent burger in het land waar je officieel woont. Met je landgenoten vorm je een ‘wij’. Dat zijn je broeders, met hen vul je de pot en formuleer je aanspraken op elkaar. Natuurlijk, wat er op de Middellandse Zee gebeurt is mensonwaardig dus daar moet een einde aan komen. Maar ik hoef migranten niet als broeders te zien. We hebben nog geen lief en leed gedeeld. We hebben nog niets samen opgebouwd. We zijn nog niet gebonden aan dezelfde ruimte.

Ik heb broertjes waar ik niet blij mee ben. Die Nederlandse Leeuwen bijvoorbeeld, die vorige week in Rijswijk bij elkaar kwamen. Ze doen stoer, maar ik ken ze: ik voel dat ze gestrest zijn. Ze zijn zeker niet blij genoeg om vreemden aan tafel uit te nodigen. Eigenlijk vind ik ze stikverwend, Arnon, en ik houd ze scherp in de gaten. Maar dwing hen niet om de groep groter te maken dan die is, want dan gaan ze muiten. Misschien zijn ze dat al aan het doen. En dan kunnen we die ode aan de vreugde al helemaal mooi vergeten.

Hartelijke groet, Marjan Slob