Glutenvrij

Pas at ik een pizza buiten de deur. Simpel genoeg, zou je zeggen – maar de menukaart suggereerde anders. Ik had me te oriënteren op talloze symbolen; een blaadje duidde op een vegetarische variant, een pinda op de mogelijkheid van notensporen, et cetera. En natuurlijk was daar de korenaar, die waarschuwde voor gluten.

Hoewel maar één op de honderd mensen echt geen gluten kan verteren, schijnt ongeveer één op de drie volwassen Amerikanen inmiddels in de greep te zijn van het glutenvrije dieet. En de hype is overgeslagen naar Nederland. De markt voor glutenvrije producten is hier in een paar jaar tijd verdubbeld en analisten voorspellen dat de trend ‘een blijvertje’ is.

De vraag is waarom zoveel mensen die gluten prima verdragen niettemin panisch proberen om het graanlijm te vermijden. Een origineel antwoord vond ik in een terloopse passage in Dark Ecology van de Britse filosoof Timothy Morton. Hij merkt op dat ‘gluten’ in het Engels verdacht veel klinkt als ‘gluttony’ ofwel vraatzucht – één van de zeven hoofdzonden. Feitelijk hebben de woorden niets met elkaar te maken, maar suggestie en beeldvorming gaan hun ondoorgrondelijke wegen: je ziet Amerikaanse vrouwen al denken: ‘ik moet gluten vermijden, want gulzigheid is zondig’. Een onbewuste klankassociatie wordt opgetuigd met pseudowetenschap en halve waarheden, de handel springt erop in, Nederland neemt de hype klakkeloos over zonder dat onze taal daar aanleiding voor geeft, en hij slaat neer in de horeca die jouw pizzakeuze ‘faciliteert’ met een extra symbooltje.

Er is volgens Morton nóg een reden die maakt dat irrationele angsten nu juist zo gemakkelijk aan gluten blijven kleven: gluten zitten in granen, en met het verbouwen van granen is de agrarische revolutie begonnen. Wij hakken en beuken de aarde open, forceren haar tot leveren, bewerken wat ze ons geeft – en voelen ons daar stiekem schuldig over. Het lijkt vergezocht, maar de opkomst van oervoedsel en paleo dieet kan niemand ontgaan, en de idee dat we vermoeider, kleiner en minder vrij zijn geworden toen we van jagers transformeerden tot landbouwers, is wijd verbreid geraakt sinds de boeken van Yuval Noah Harari de bestsellerlijsten domineren. Sinds we landbouwen, ploegen we voort in het zweet des aanschijns. Landbouw als teken van zondeval en verstoting uit het paradijs.

Veel mensen, waaronder ik, leven met het onbehaaglijke gevoel dat er iets mis is. We verstoren de aarde en dat kan niet zonder gevolgen blijven. Maar in plaats van minder vlees te eten, vast te houden aan het Klimaatverdrag en te ijveren voor een vliegtaks – wat de rationele weg zou zijn – gaan sommigen van ons glutenvrije luxebroodjes bakken. Het onbehagen richt zich niet op de grote wereld, maar op het eigen lichaam. Het is een soort onbeholpen narcisme: je kijkt alleen naar wat heel dichtbij is. Je ervaart je eigen lijf als een tempel die je moet verdedigen tegen de alomtegenwoordige bedreigingen.

Vooral stedelijke, hoogopgeleide vrouwen praten over ‘goed eten’ alsof ze aan innerlijke body-building doen. Ze willen hun hun weefsels en organen louter zuiver spul toedienen, in de veronderstelling dat ze daarmee een voorraadje vitaliteit aanleggen. ‘Alsof hun lichaam een soort spaarvarken is’, zoals de Amerikaanse essayist Mark Greif opmerkt in On Food. Zelf ontsnap ik ook niet aan dergelijk getut. ‘Hou eens op over koolhydraten en vetten; ik vraag alleen maar of je zin hebt in aardappelpuree!’, zei mijn man laatst.

Voordat deze column ontspoort in een soort vrouwen(zelf)haat snel nog een citaat van Greif: ‘Zuiver eten is opgeslagen bekommernis’. En een dergelijke bekommernis valt vanouds vooral vrouwen toe. Zij dragen zorg voor de lichamen van de clan, zij moeten de reinheid zelve zijn, zij gaan over de intieme grensbewaking. Penetratie is dan een dingetje. Niets vreemds mag de tempel van het lichaam betreden. Ik maak me sterk dat ook de vigerende vaccinatieangst gevoed wordt door soortgelijke onbewuste gedachten.

Laten we het eens vriendelijk bekijken: die vrouwelijke fixatie op wat het lichaam binnenkomt, getuigt van de bereidheid zorg te dragen voor het corpus van de samenleving. De uitingsvorm mag dan vaak irritant en aanstellerig zijn – en in het geval van vaccinatieangst zelfs gevaarlijk – maar het is een vorm van bekommernis. In een cultuur die eeuwenlang gefixeerd is geweest op de zondeval, neemt die rare vormen aan.

Liefde bestellen

Tereza Burki is boos. Vijf jaar geleden schreef ze zich in bij een exclusief Londens datingbureau. Burki (47) was duidelijk over haar wensen: ze zocht een ontwikkelde man, liefst werkzaam in de financiële sector, met een luxe levensstijl. Bovendien moest hij in principe vader willen worden, want Burki wilde nog een kind. Volgens de eigenaar van het datingbureau voldeed ‘een aanzienlijk aantal’ van de ingeschreven mannen aan Tereza’s criteria. Maar in feite had het bureau slechts zo’n honderd mannen in zijn actieve bestand, die bovendien lang niet allemaal voldeden aan het gewenste profiel. Toen Burki daar achter kwam, klaagde ze het bureau aan wegens misleiding. Vorige week stelde de rechter Burki in het gelijk, aldus The Guardian. Veel geld neertellen om indirect te kunnen neuzen in een kaartenbak met nog geen honderd acceptabele mannen, nee zeg, dat is valse hoop wekken! Het datingbureau moest smartengeld betalen.

Dit voorval vat voor mij de tijdgeest krachtig samen. Teleurstelling die in een juridisch vertoog wordt gegoten. Maatschappelijk succesvolle vrouwen die moeten vissen in een vijver met naar hun zin te minne mannetjes. Verlangen dat wordt gegoten in dwingende taal; Burki lijkt niet zozeer op zoek naar liefde als wel naar intiem personeel. Maar waar het me nu om gaat, is de moeizame relatie tussen liefde en algoritmes.

Vooraanstaande informatiedeskundigen relativeren onze angst dat computers binnenkort het roer zullen overnemen. Zelfs de slimste lerende computer ontwikkelt geen nieuwe perspectieven. Daar heeft hij namelijk geen enkel belang bij: hij ligt lekker aan het infuus van de stroom – vanuit de machine gezien gaat alles helemaal prima. Hij rekent gewoon snel en slim door wat hij krijgt aangereikt.

Dat computers daarbij tot uitkomsten komen die wij mensen nauwelijks meer doorgronden, zien denkers als Evgeny Morozov of Douglas Hofstadter echter wel als een serieus maatschappelijk probleem. Computers geven een antwoord op basis van algoritmen die wij hebben opgesteld, maar combineren daarbij inmiddels dermate veel gegevens dat ook programmeurs vaak niet meer overzien wat precies de relatie is tussen algoritme, data en uitkomst. De computer heeft iets ‘gedacht’, maar wat? Je kunt het hem niet vragen. Zodra bedrijven en overheden gaan handelen op grond van de resultaten die supercomputers opleveren, kunnen wij die organisaties dus ook niet vragen waarom ze nu eigenlijk tot dat beleid komen. Er is geen inzicht meer, geen verhaal wat de beslissing begeleidt. Wat een andere manier is om te zeggen dat deze overheden en bedrijven geen verantwoordelijkheid meer kunnen nemen voor dergelijk beleid. Die ontwikkeling bedreigt de maatschappij wel degelijk.

Ik snap goed dat Tereza naar een in liefde gespecialiseerd databedrijf stapt; zo gemakkelijk is het niet om als drukbezette vrouw van zekere leeftijd een geschikte partner tegen het lijf te lopen. En mensen die zich inschrijven bij een datingbureau voldoen in ieder geval aan de allerbelangrijkste conditie als het over de liefde gaat: ze staan open voor romantische ontmoetingen. Maar verder bezie ik die liefdesbureaus met een scepsis die ironisch genoeg het spiegelbeeld is van de klacht van Hofstadter en Morozov. Waar zij vrezen dat we straks niet meer begrijpen waarom een computer een bepaald voorstel doet, is mijn bedenking dat je maar al te goed weet waarom de computer van het datingbureau nu juist die man op jouw pad stuurt. Hij is een echo van de vragenlijst, een afspiegeling van het profiel dat je zelf hebt opgesteld, een materialisatie van jouw eigen ideeën. En zo werkt liefde niet. De essentie van liefde is dat die jou te buiten gaat, overrompelt, en daardoor transformeert. Echte liefde leidt juist wel tot een nieuw perspectief.

Vroeger, als ik me verveelde tijdens de les, tekende ik de jongen van mijn dromen. Hij had donker haar en donkere ogen waarmee hij gevoelvol de wereld in keek. De mannen waar ik in de praktijk op bleek te vallen, zagen er heel anders uit. Als ik had vastgehouden aan het profiel dat ik had opgesteld, was ik mijn grote liefde misgelopen. Moraal: wil liefde kunnen toeslaan, dan moet je loslaten wat je denkt te willen. Daar kan een computer niets mee.

Voor beleidsmakers is het een deugd om te kunnen toelichten waarom ze een bepaalde weg inslaan. Voor de liefde is dat de dood in de pot.

Bijziend

Religie heet te gaan over het grote, over dat wat ons overstijgt en te boven gaat. Maar na het kijken van enkele afleveringen van het televisieprogramma Kijken in de ziel, waarin Coen Verbraak deze zomer praat met religieuze leiders, blijft bij mij ironisch genoeg vooral de gedachte plakken dat mensen van nature behoorlijk bijziend zijn.

Wij zijn steengoed in het ontwaren van minieme verschillen op onze eigen menselijke schaal en zoeken daar driftig betekenis bij: wat heeft dat gerommel in de top van ABN Amro, het dalen van de SP in de peilingen, het verwijden der broekspijpen te beduiden? Het is zomaar het gesprek van de dag. Maar zodra het gaat over het hele grote of het hele kleine, over dat wat niet zo gemakkelijk binnen de schaal van ons eigen lichaam te vatten is, staan we ineens met onze mond vol tanden.

En misschien is dat maar goed ook. Het sympathiekst zijn mij in ieder geval de religieuze leiders die geserreerd en ontwijkend reageren op Verbraaks klassieke vragen: wat is de oorsprong van het leven op aarde, waarom staat God het kwaad toe, gelooft u in een wederopstanding? ‘Die vragen passen niet goed bij de menselijke maat’, zeggen zij met zoveel woorden, ‘we stamelen maar wat’. Bij de meer orthodoxen is er van een dergelijk schroom echter niets te merken. Vooral baptistenprediker Orlando Bottenbley, bij wie de blijmoedige grijns geen moment van zijn gezicht verdwijnt, weet alles ‘honderd procent zeker’. Wat in de Bijbel staat, klopt. De aarde is in zes dagen geschapen. En het einde der tijden komt eraan mensen, honderd procent zeker, jaha!

Als jonge filosofiestudent kon ik razend worden als ik in de plaatselijke boekhandel stuitte op de kast genaamd ‘filosofie en religie’. Filosofie is zo ongeveer het tegenovergestelde van religie, vond ik. Filosofie gaat over de wijsheid van het niet-weten, over het zoeken naar de juiste omgang met het besef dat menselijke kennis eindig en feilbaar is. Terwijl religie zich beroept op openbaring, op een hogere macht die zegt hoe het zit – iets wat enorm kinderachtig op mij overkwam. Inmiddels ben ik wat milder over religie gaan denken, althans, zolang ik het begrijp als een poging om uitdrukking te geven aan een gevoel van verbondenheid met het leven. Maar als ik Bottenbley hoor spreken, speelt mijn oude allergie weer op. Waarom reageren met die slappe zekerheid, waarom kun je niet zeggen: ik weet het niet? Omdat je de ruige koelte van de filosofie niet aandurft.

De hulpbisschop van Roermond, Everard de Jong, kiest een andere strategie. Geleerderig en in enig detail praat hij over processen die zich op celniveau in het menselijk lichaam afspelen, om dan te concluderen: ‘Die processen zijn zo ingewikkeld, die moeten wel geschapen zijn’. Huh? Alsof een goed ontwerp juist niet uitblinkt in eenvoud en doelmatigheid! Als leerling van de Design Academy zou de Schepper maar matig scoren. Mij lijkt de complexiteit van organismen juist een sterk argument voor mutatie en evolutie. Nieuwe functionaliteiten koeken aan zonder dat een systeemontwerper de oude wist, en ja, dan wil de praktijk nog wel eens rommelig en ingewikkeld worden.

In Van bacterie tot Bach en terug, mijn persoonlijke zomerhit, brengt de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett de macht van het getal in stelling tegen scheppingsmythes. Als je maar eindeloos veel pogingen kunt wagen, zoals de natuur de afgelopen miljoenen jaren heeft kunnen doen, dan voltrekt zich vroeg of laat geheid iets heel slims. Per ongeluk. Je krijgt organismen die competent gedrag vertonen zonder zelf te begrijpen waarom ze doen wat ze doen – zoals een koekoek die haar ei legt in het nest van een andere vogel (nog zo’n leuk ideetje van God, nietwaar Bottenbley?).

Natuurlijk raakt ook een wetenschapper als Dennett geregeld bevangen door een gevoel van verwondering en grootsheid als hij nadenkt over het leven op aarde. De enormiteit daarvan gaat onze menselijke schaal te buiten. Maar die verwondering is voor een beetje wetenschapper geen reden om van een mysterie te gaan spreken, maar om geduldig en vasthoudend onderzoek te doen. En daarbij gaandeweg methoden te ontwikkelen die de menselijke reflex omzeilen om alles op onze eigen schaal te beoordelen.

Mysterie is het bastion van luie denkers. Van mensen die liever bijziend blijven.

Band met de grond

Vermoedelijk maken Nederlandse boeren zich op dit moment vooral druk om de aanhoudende droogte, maar als ik boer was, dan zou ik ook zenuwachtig worden van de Landbouwbrief waaraan minister Carola Schouten deze zomer schrijft. Welke visie op de toekomst van de landbouw Schouten in haar brief ook gaat verwoorden, ze zal onvermijdelijk oproepen tot verandering. Het systeem waaraan het gros van de boeren zich met huid en haar heeft overgeleverd, is simpelweg onhoudbaar geworden.

Ik heb een zwak voor boeren. Niet alleen omdat ik geboren en getogen ben in het boerenlandschap van de Alblasserwaard, de polder met het mooiste licht ter wereld. Ook omdat ik houd van ondernemers die hun lot verbinden aan een concrete plek. Boeren zijn extreem geaard: ze gaan relaties aan met hun grond, met de lokale gemeenschap, met hun eigen traditie. Die diepe band met het land maakt hen in mijn ogen heel wat sympathieker en betrouwbaarder dan het type ondernemer dat zonder enige scrupules verkast zodra er elders meer winst te behalen valt.

Tegelijk is het die band met de grond die landbouwen in Nederland inmiddels zo problematisch maakt. Onze grond is simpelweg te schaars en te duur geworden voor het zakelijke model van de Nederlandse doorsneeboer. Een tijdje liep Nederland voorop in de strategie om tegen steeds lagere kosten steeds meer voedsel te produceren, en konden we op de wereldmarkt concurreren op kostprijs. Maar nu ook andere landen hypermoderne landbouwmethoden hanteren, blijken onze producten opeens relatief duur. In -zeg- Roemenië zijn grond en arbeid goedkoper, de milieueisen minder streng, en de buren klagen minder want ze wonen heel wat verder weg.

De Nederlandse landbouw staat onder druk, en boeren voelen dat. Uit een grote peiling die Trouw onlangs hield, blijkt dat bijna de helft van onze boeren weleens wakker ligt vanwege zorgen om de toekomst. Meer dan tachtig procent van hen zou graag overstappen op een meer natuurvriendelijke methode van boeren, maar ziet daar op eigen kracht geen mogelijkheden toe. Zij hebben hun hele hebben en houden geïnvesteerd in die voor Nederland failliete strategie van kostprijsreductie, al hun relaties en verplichtingen liggen daar, en nu kunnen ze (naar eigen zeggen) het voorbeeld niet volgen van de zes procent boeren die zijn overgeschakeld op een biologische productiewijze. De meeste boeren doen dus iets waar ze zelf niet meer in geloven. Tsja.

Ik denk dat Schouten wel weet dat de Nederlandse landbouw zijn verlies zal moeten nemen – met als interessante politieke vraag waar de rekening precies zal gaan belanden. Boeren zullen ondertussen hun band met de grond moeten herijken. Twee extreme verhalen liggen al klaar. In het ene verhaal knipt de Nederlandse landbouwsector zijn band met de grond min of meer door. De winnaars onder de boeren verhuizen naar het buitenland, waar ze eindeloos kunnen uitbreiden en rationaliseren. Nederland verkoopt ondertussen niet langer landbouwproducten, maar landbouwmethoden: hoogtechnologische kennis om de opbrengst per hectare te vergroten, kassen te rationaliseren, koeien automatisch te melken, varkens en kippen te fokken die niet opstandig zijn en snel spiermassa opbouwen, et cetera. De grond verdwijnt uit beeld.

In het andere verhaal richten boeren zich op de lokale belevingseconomie. Ze bedienen fietsende bejaarden die even komen uitblazen in de theetuin op het boerenerf, en wie weet ook nog wel een pondje kersen, een doosje eieren, een lokaal kaasje kopen. Ze beginnen een camping, laten hun koeien knuffelen, zetten een boerengolfcircuit uit. Allemaal best goed gevonden als je je bedrijf overeind wil houden, maar een serieuze strategie om de positie van de Nederlandse landbouw te herijken zie ik er niet in en het wereldvoedselvraagstuk los je er al helemaal niet mee op.

Wat Schouten nodig heeft, is een nieuwe kijk op de omgang met Nederlandse grond. Wat mij betreft zoekt ze haar heil niet in hoogtechnologische landbouw die zijn voeten niet hier in de delta heeft staan. Maar ik hoop dat ze haar kaarten ook niet zet op boeren die doen alsof we allemaal in een truttig hobbitland willen wonen. Mensen leven door stof uit te wisselen met de grond. Landbouwen is onze basale tovertruc om grond via planten of dieren eetbaar te maken voor mensen. Stel boeren in staat om dat duurzaam voor ons te doen.

Beslissen

Het zal wel liggen aan mijn gebrek aan voetbalvuur, maar het interessantste van het hele wereldkampioenschap voetbal vind ik de introductie van de Virtual Assistent Referee (VAR). In een afgesloten ruimte, omringd door een batterij aan technologie, screent de videoscheidsrechter de wedstrijd. Zodra de veldscheidsrechter een twijfelachtige beslissing neemt rond een cruciale spelsituatie meldt de videoscheidsrechter dat in het oortje van de veldscheidsrechter. Die kan vervolgens de wedstrijd stilleggen, zich laten informeren door de beelden, en eventueel zijn beslissing terugdraaien. Hij kan de videoscheidsrechter echter ook negeren.

De komst van de videoscheids dwingt de veldscheids dus tot een metabeslissing. Wat acht hij belangrijker: het spel bevriezen en uitpuzzelen wat zich precies heeft voltrokken? Of laten doorspelen? Die inschatting zal deels een kwestie van smaak zijn. Het karakter van de veldscheidsrechter is door geen enkele technologie helemaal te neutraliseren.

Nu zou ik iets kunnen zeggen over het uitbesteden van beslissingen aan technologie, over onze onrealistische verwachtingen daaromtrent, enzovoort. Maar wat me hier interesseert is de functie van een beslissing in een verhitte situatie – of die situatie zich nu voordoet op het voetbalveld, in de politiek, of in huiselijke kring. Zo’n beslissing moet vaak meerdere dingen tegelijk doen. Je wilt natuurlijk dat de beslissing juist en terecht is, zodat we allemaal weer weten waar we aan toe zijn. Beslissen dient dan de goede orde. Maar een beslissing is ook een markering in de tijd. In een situatie die diepe emoties oproept, die verontrust, waar belangen botsen, moet een knoop doorgehakt worden, opdat zowel de winnaars als de verliezers verder kunnen. Met abstracte begrippen als rechtvaardigheid en orde heeft dat niet zoveel te maken. Hier gaat het veeleer om stromen.

Sommige beslissingen zijn evident onrechtvaardig, en een correctie op grond van betere informatie of nieuwe inzichten is dan heilzaam. Maar stilleggen heeft zijn prijs. Al te grote precisie, streven naar de perfecte beslissing, gaat ten koste van levendigheid. Een voetbalfan wil eerst en vooral de roes, de opwinding, de vloeiende schoonheid van het spel ervaren. Precies dat wordt ondermijnd als je moet wachten met juichen (of balen) totdat de scheidsrechter de videobeelden heeft bekeken, zoals Tonie Mudde en Lennart Bloemhof afgelopen vrijdag in een mooi stuk in deze krant opmerkten.

Moeten wachten. Susan Khani wacht op de executie van de moordenaar van haar moeder. De staat Arkansas heeft hem ter dood veroordeeld, maar de rechters zijn met elkaar in strijd over de rechtmatigheid van de vorm van executeren. Gevolg: al 25 jaar lang leeft Susan in een zone waar een beslissing niet wordt uitgevoerd. In de documentaireserie Life and Death Row, die de VPRO op dit moment uitzendt, is te zien hoe dit haar totaal verkrampt. ‘Doe het nu maar, dan kan ik het afsluiten. Dat zal me rust brengen’, zegt ze. Ik denk dat geen enkele gebeurtenis in de buitenwereld deze Susan de verlossing gaat brengen waar ze op hoopt, zeker niet de dood van een ander. Maar ik kan me wel iets voorstellen bij haar gevoel dat ze haar leven niet kan hervatten. Er gebeurt maar steeds niets. Ze kan niet uitademen.

Een beslissing kan ook een politieke impasse doorbreken. In 2000 waren Al Gore en George Bush verwikkeld in een nek-aan-nekrace om het Amerikaanse presidentschap. De uitgebrachte stemmen in Florida zouden de doorslag geven. Bush won daar met 537 stemmen; een marge dermate futiel dat er direct controverse ontstond over de manier van tellen. Op nogal wat ongeldig verklaarde biljetten hadden kiezers bijvoorbeeld zowel het vakje bij Gore ingeponst als zijn naam op het biljet geschreven, waardoor er geen misverstand kon bestaan over hun bedoeling. Moesten die stemmen dan niet toch meegewogen worden? Er dreigden eindeloze discussies waarbij steeds meer feiten en gezichtspunten zouden worden ingebracht. Uiteindelijk smoorde een rechter de discussies door Bush tot winnaar uit te roepen.

En dat is goed, aldus politiek wetenschapper Daniel Sarewitz, aan wie ik dit voorbeeld ontleen. Soms moet er een knoop doorgehakt worden, ook al vind je de beslissing persoonlijk moeilijk te verkroppen, ook al blijft er een zweem van willekeur omheen hangen. Een beslissing is er namelijk ook om een ‘ervoor en erna’ te creëren. Om dóór te kunnen gaan met het leven. Juist als je iets verloren hebt.

Complot

In een episode van Mad Men, de hitserie over de New Yorkse reclamewereld in de jaren zestig, raakt creatief directeur Don Draper verzeild op een feestje van een van zijn minnaressen. De machtige en succesvolle Draper, zoals altijd strak in het pak, steekt nogal af bij dit vrijgevochten liefje en haar alternatieve vriendenclub. Een van de gasten verwijt Draper dat ‘het systeem’ waarbinnen hij werkt een vals bewustzijn verspreidt, terwijl types zoals Draper dat systeem ondertussen louter voor hun eigen gewin aanwenden. Koeltjes zegt Draper: ‘Ik had het liever niet verklapt, maar er is geen grote leugen. Er is geen systeem. Het heelal is onverschillig.’

Ik moest aan deze scène denken toen ik onlangs in NRC Handelsblad een artikel las van socioloog Eric Hendriks, waarin hij op een grappige manier tekeergaat tegen complotdenkers. Hendriks richt zijn pijlen vooral op Willem Middelkoop, bekend van RTLZ en schrijver van Patronen van bedrog waarin hij het bestaan onthult van geheime, zelfzuchtige clubs die – zonder dat wij sukkels het in de gaten hebben – wereldwijd de touwtjes in handen hebben. Gelukkig is Middelkoop er om ons te waarschuwen. Met gevaar voor eigen leven! Want als die clubs werkelijk zo machtig zijn, zullen ze er geen been in zien om Middelkoop koud te maken, zoals Hendriks ironisch opmerkt. Waarna hij constateert dat dat hele complotdenken drijft op de ijdelheid van types zoals Middelkoop.

De roekeloosheid waarmee complotdenkers hun ontdekkingen verkondigen aan iedere voorbijganger die zich niet op tijd uit de voeten weet te maken, is inderdaad adembenemend. En die Middelkoop lijkt me zeker een ijdel mannetje. Maar in tegenstelling tot Hendriks geloof ik niet dat de meeste complotdenkers ijdel zijn. De relatie ligt anders. IJdelheid is een karaktertrek die maakt dat je een podium zoekt, dat je hengelt naar de aandacht van mensen die naar jouw verhalen over -bijvoorbeeld – geheime complotten willen luisteren. En wie zoekt, zal bovengemiddeld vaak vinden. Bekende complotdenkers zullen zeker vaak ijdel zijn, maar dat heeft eerder te maken met een verband tussen bekendheid en ijdelheid dan met een verband tussen ijdelheid en complotdenken.

Complotdenkers hebben volgens mij een andere eigenschap gemeen: ze kunnen niet omgaan met onvolmaaktheid. De afwezigheid van een verklaring voor een gebeurtenis is voor hen onverdraaglijk. Als een beroemd persoon omkomt bij een vliegtuigongeluk, moet dat gewoon wel het gevolg zijn van een samenzwering. Complotdenkers zien nog liever snode plannen dan menselijk onvermogen, of simpelweg toeval en pech.

Je komt dergelijke karakters ook in de filosofie tegen. Daar heten ze systeembouwers. Voor Hegel, Marx of Lacan is alles te verklaren met een beroep op ‘hun systeem’. Zo’n systeem kan tijdelijk nut hebben, als een soort denkoefening die bepaalde patronen in de wereld doet oplichten. Maar wat ik inmiddels ten diepste geloof, is dat de werkelijkheid te uitbundig en te groot is om volledig door onze geest in een of ander systeem gevat te worden. Je kunt alleen een coherent systeem bouwen door de werkelijkheid te redigeren. Door uit de realiteit te schrappen wat de aandacht afleidt van jouw hoofdboodschap. Waarmee je jouw idee belangrijker maakt dan de realiteit.

Tegenwoordig heb ik een nieuwe lakmoesproef: kan een theorie pijn, onvolmaaktheid en mislukking verdragen? Of ziet ze die als een aberratie, als een soort afwijking van de normaaltoestand? In dat laatste geval is de theorie meedogenloos. Totalitair. Dit soort denkneigingen vind je niet alleen bij bepaalde filosofen of complotdenkers, maar bijvoorbeeld ook bij marktgelovigen of esoterische goedpraters die elke beproeving presenteren als een kans om te leren en te groeien. Ja, tot je er dood bij neer valt, denk ik dan.

Don Draper heeft gelijk. Sommige dingen gebeuren gewoon. Ze hebben geen bedoeling. Het heelal is niet zozeer kwaadaardig als wel onverschillig. Mensen die vluchten in een systeem, doen dat om deze pijnlijke waarheid niet onder ogen te hoeven zien. Die neiging weg te kijken van de realiteit is overigens precies wat types als Draper zo machtig maakt. Het stelt hen in staat om via reclame de onderliggende menselijke angst voor onvolkomenheid te exploiteren. Het enige wat er op zit: onvolmaaktheid verdragen. Anders word je ofwel een vazal van een of ander denksysteem waaruit geen licht kan ontsnappen, ofwel een speelbal van snelle reclamejongens zoals Don Draper.

Gefopt

Boris Johnson, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, legt de telefoon neer. Hij heeft zojuist gebeld met de nieuwe Armeense interim-president Nikol Pasjinian om hem te feliciteren met zijn benoeming, en probeert nu nerveus na te gaan wat hij ook alweer heeft gezegd. Pasjinian had hem gevraagd hoe zeker hij ervan was dat de aanslag op Britse bodem op dubbelspion Skripal en zijn dochter het werk was van de Russen. ‘Daar zijn we bijna honderd procent zeker van’, had hij hem toevertrouwd. ‘Ik hoop dat Poetin mij niet vergiftigt met zenuwgas’, zei de Armeense president toen, waarop hij, Boris, een hol lachje had laten horen.

Wanneer begon het Boris Johnson precies te dagen dat hij met een nep-president aan de lijn hing? Dat vermeldt the Guardian niet. Maar zeker is volgens de Britse krant wel dat Johnson half mei heeft gebeld met twee Russische mannen, Lexus en Vovan (artiestennamen), die de geluidsopname van het gesprek naderhand openbaar maakten. Geintje! Johnson – die zelf toch niet helemaal voor niets vaak een ‘clown’ wordt genoemd – verklaarde achteraf stijfjes dat de bellers geen grappen hadden mogen maken over zulke serieuze zaken. Johnson zette het gesprek dus snel weg als een grap. Maar als het al een grap was, dan geen onschuldige. Op het moment van bellen schatte Johnson de waarheid van zijn situatie niet goed in, en dat is nogal link als je zoveel macht hebt als een minister.

Politici hebben een ongemakkelijke verhouding met waarheid. Nee, niet omdat ze graag draaien en liegen, zoals de vermoeide reflex van het volk luidt. Maar omdat een goede politicus een sterke overtuiging nodig heeft. En sterke overtuigingen staan onbevangen kijken in de weg. Juist als je al krachtig stelling hebt genomen, legde neurowetenschapper Tali Sharot onlangs uit in een mooi artikel in deze krant, probeer je nieuwe feiten met man en macht in de mal van jouw overtuigingen te persen. De waarheid is dan vers twee. Het prijskaartje van weten hoe het echt zit, is immers dat je dan wellicht niet meer kunt geloven wat je graag wilt geloven. Liever zet je al je intelligentie en vernuft in om jouw groepje of partij sterker te maken. Je zou ook kunnen zeggen: politiek is steviger verankerd in onze biologie dan wetenschap.

Openstaan voor de waarheid is voor iedereen moeilijk, en al helemaal voor politici omdat zij extra tegengas ondervinden van hun eigen sterke overtuigingen. Toch hebben ook zij de waarheid nodig om succesvol te zijn. Waarheid heeft namelijk een aanzienlijk praktisch nut: een juiste inschatting van je situatie geeft je grip op de werkelijkheid. En een goede politicus wil niet alleen overtuigen, maar ook werkend beleid inzetten en effectieve diplomatie bedrijven. Dat moet zich allemaal in de echte wereld voltrekken, en die trekt zich niets van jouw overtuigingen aan. Een politicus die niet alleen stemmen wil winnen, maar ook de wereld wil veranderen, zal dus iets met de waarheid moeten.

Natuurlijk is het moeilijk om te weten wat de waarheid is – misschien is de zuivere waarheid wel onmogelijk te bereiken of zelfs maar te herkennen, zoals alle eerstejaars filosofie elkaar vertellen. Maar dat maakt ‘waarheid’ nog niet tot een hol begrip. De Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt, die indertijd zo’n hit scoorde met zijn essay On Bullshit, laat dat mooi zien in On Truth, een vervolgessay waarin hij de bullshitter afzet tegen de leugenaar. De bullshitter kan het niet schelen of het waar of onwaar is wat hij zegt. De leugenaar daarentegen poneert dingen waarvan hij zelf denkt dat ze onwaar zijn. Ik vind het een slimme retorische draai van Frankfurt: de waarheid is moeilijk te definiëren, maar in de praktijk weten we meestal prima wanneer iets niet waar is. Een leugen parasiteert op de waarheid. En toont daarmee indirect aan hoe enorm functioneel dat idee ‘waarheid’ voor ons is. Zolang we er niet over nadenken, is de waarheid een onmisbaar ijkpunt in ons dagelijks leven.

Een Britse diplomaat prees Johnson naderhand omdat hij het gesprek ‘al’ na achttien minuten tamelijk abrupt afbrak. Kennelijk had Boris in de gaten gekregen dat er iets niet klopte. Hij zag de pijnlijke waarheid van zijn eigen situatie in, dwars door zijn overtuigingen en aannames heen. Toch een soort van hoopvol.