Voor Kasteel Groeneveld schrijf ik op verzoek een persoonlijk essay over sublieme natuurervaringen. Ik vind die in de wildernis en, verrassender, in de opkomst van stadslandbouw. Na een paar maanden schrijven en denken presenteer ik mijn verhaal tijdens een openbaar debat op het kasteel.(fragment)
“Ik weet het, er zijn grijzende mannen (en trouwens ook vrouwen) die welbewust de wildernis in trekken en daar zo ongeveer hun leven omheen bouwen. Toch is de archetypische wilderniszoeker voor mij een jonge man op de grens van volwassenheid. Toen ik zelf jaren geleden een grote reis maakte, ben ik een aantal van zulke jongens tegengekomen. Ze waren zachtmoedig en politiek bewust en hadden net een reis achter de rug door de Australische outback. Terwijl ik ’s morgens mijn koffie dronk in de jeugdherberg kwamen zij terug van het vissen in open zee in een kayak. Hun vangst aten ze natuurlijk op. Onderwijl gaven ze elkaar tips, zoals reizigers doen, maar dan over de meest wilde plekken op aarde. Het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland. De Zuidpool waar je, geloof het of niet,in het seizoen als timmerman aan de slag kunt om de mobiele Amerikaanse legerbasis weer op te bouwen. De woestijn van
Mexico. En opvallend vaak noemden zij Alaska, de laatste ‘wilde’ staat van Amerika.”