De spreekkamers van Nederland zitten vol mensen met zorgen. Is mijn kind te druk, mijn neus te groot, mijn buik te dik, mijn man te neerslachtig? Met andere woorden: dokter, zijn wij wel normaal? Zorgprofessionals staan voor de taak om passend te reageren op deze angsten. Daarbij krijgen ze helaas niet veel hulp van de wetenschap. Wetenschappers hebben namelijk de neiging om voor dergelijke geladen vragen te duiken door te spelen met de twee betekenissen van het woord normaal.
Je hebt normaal in de zin van gebruikelijk; dan is het dus een statistisch begrip. Maar normaal kan ook staan voor juist; je bent normaal als je voldoet aan de normen. ‘Wij’, zo reageren wetenschappers, ‘gaan niet over wat normaal is in normatieve zin. Het enige wat wij bedoelen als wij constateren dat uw neus abnormaal groot is, uw kind abnormaal druk en uw man abnormaal somber, is dat dit extreem is ten opzichte van wat wij gewoonlijk waarnemen. Verder geen oordeel. Dat past ons niet. Dat zou niet objectief zijn.’
Ik heb deze houding van wetenschappers altijd nogal laf gevonden. Nu weet ik waarom. Dat heb ik te danken aan een discussie tussen psycholoog Daniel Kahneman en filosoof Joshua Knobe in internettijdschrift Edge, waarin zij het klassieke onderscheid tussen ‘zijn’ en ‘behoren’ onder vuur nemen. Wetenschappers worden opgevoed met de strenge boodschap dat je uit feiten nooit en te nimmer moraal kunt afleiden. Je neemt iets waar, bijvoorbeeld dat iemand een leeg bierblikje op straat gooit. En daar vind je iets van, bijvoorbeeld: mag niet! Maar dat oordeel volgt niet logisch uit de waarneming.
Dit intellectuele dogma is dermate diep ingesleten dat wetenschappers klakkeloos hebben aangenomen dat mensen er ook twee verschillende hersenprocessen op na houden: eentje die tot taak heeft om te beoordelen wat de feiten zijn (‘normaal’ in statistische zin), en eentje die beredeneert wat wenselijk is (‘normaal’ in morele zin). En die voorstelling van zaken klopt niet, zo blijkt uit empirisch onderzoek. De twee betekenissen van normaal trekken in de praktijk van meet af aan met elkaar op. Sterker nog: mensen plaatsen ‘het normale’ stelselmatig tussen het gemiddelde (een statistisch gegeven) en het ideale (een moreel gegeven) in.
Knobe illustreert dit met het volgende experiment: vraag een groep mensen hoeveel uur per dag wij feitelijk tv-kijken, en je hebt een idee van wat mensen denken dat het gemiddelde is. Vraag een tweede groep mensen hoeveel uur tv-kijken per dag wenselijk is, en je krijgt een andere, lagere uitkomst. Vraag tenslotte een derde groep mensen hoeveel uur tv-kijken per dag zij normaal vinden, en je krijgt een uitkomst die ergens tussen het gemiddelde en het wenselijke ligt. ‘Normaal’ zit voor ons dus ergens tussen de realiteit en het ideaal in. Dit is een stabiele uitkomst, die je ook krijgt als je deze vragen stelt over, zeg, alcoholgebruik in het weekend.
Ik vind dat soort onderzoek superinteressant, omdat je er prachtig op door kunt denken. In onze beleving is het normale dus een tikkeltje idealer dan de realiteit. Ofwel: de realiteit is ietsje minder goed dan normaal zou zijn. Stiekem vinden we dus met zijn allen dat we aan het onderpresteren zijn. Dat is ook een manier om onze chronische ontevredenheid te verklaren!
Nog een inkoppertje: wetenschappers kunnen zich erin trainen om ‘zijn’ en ‘behoren’ analytisch uit elkaar te trekken – en dat is zeker nuttig. Maar het onderscheid is kunstmatig. De menselijke soort maakt niet spontaan verschil tussen hoe de wereld is en hoe de wereld zou moeten zijn. Als mensen naar de dokter gaan omdat ze zo graag normaal willen zijn, bedoelen ze dat ze ernaar verlangen dat hun leven beter wordt dan het is. Of een bepaalde ingreep daarbij gaat helpen, is aan de medische stand om te beoordelen. Alle begrip voor hoe lastig dat is. Maar medische stand, maak je niet onschendbaar door te zeggen: ‘Voor ons is normaal louter een statistisch begrip’. Voor je patiënten werkt dat niet zo, en je hebt je tot hen te verhouden. Bij hen ligt je zorgplicht. Hoe wetenschappelijk verantwoord is het eigenlijk om de werking van de menselijke geest te negeren, en hoog en droog op je wetenschappelijke paard te blijven zitten?
Marjan Slob