Onlangs werd ik bevangen door wat, geloof ik, een ‘historische duizeling’ heet. In een necrologie van de vorige maand overleden Amerikaanse filosoof Hilary Putnam las ik dat Putnam in zijn jonge jaren heeft samengewerkt met Albert Einstein. In mijn eigen jonge jaren heb ik Putnam geïnterviewd voor Filosofie Magazine. Bij die gelegenheid schudde ik Putnam de hand, en Putnam heeft ongetwijfeld de hand geschud van Einstein. Dus ooit was ik, meisje uit de polder, slechts één handdruk verwijderd van de grote, mythische Einstein!
Ik besloot dat interview van destijds eens op te snorren. En dat bracht een ander soort duizeling teweeg. Putnam is heel invloedrijk geweest op de ‘harde’ terreinen van de taalfilosofie, het wiskundig grondslagenonderzoek en de filosofie van de natuurwetenschappen (vandaar zijn connectie met Einstein). Ergens in de jaren tachtig veranderde hij echter van perspectief. Hij geloofde niet langer dat alle waardevolle kennis te herformuleren is in (natuur)wetenschappelijke termen, werd praktiserend jood en stond steeds meer open voor de religieuze dimensie van het bestaan.
Als ongelovige word ik snel wee bij de frase ‘religieuze dimensie’. Maar ja, als je een beroemd filosoof aan het interviewen bent, luister je toch maar even. “Er zijn twee soorten begrijpen”, zei Putnam destijds. “Eén manier van begrijpen is: in staat zijn om een zin te vertalen in een andere zin met dezelfde betekenis.” Als jij in jouw eigen woorden kunt weergeven wat de leraar zojuist vertelde, heb je de stof begrepen. De andere manier van begrijpen: snappen waarom iets juist op geen enkele andere manier uitgedrukt kan worden dan zó. Putnam: “Dit is de manier waarop je een gedicht begrijpt of een muziekstuk. Dit is ook de manier van begrijpen van religie.” En hij voegde er aan toe: “Geloof is een toestand waartoe je steeds opnieuw toegang moet krijgen.”
Voor Putnam is geloof dus kennelijk niet een set dogma’s met irritante waarheidsclaims, maar een soort prestatie. Een vermogen om de toestand af te wachten waarop het leven zich toont in zijn overdonderende volheid, en je simpelweg ervaart: ‘dit, precies zó’. Onvertaalbaar.
Ik weet nauwelijks wat ik hier opschrijf, en als jonkie had ik al helemaal geen benul. Dat is die andere duizeling waar ik zojuist op doelde: de duizeling van de taal. Dat je dingen kunt noteren die je zelf ternauwernood begrijpt. Die je misschien later nog eens begrijpt.
“Democratie en religie zijn onderhevig aan dezelfde spanning”, zei Putnam ook tijdens dat gesprek. “De spanning tussen de erkenning van de noodzakelijke onvolmaaktheden in onze leefwereld, en de wil daar toch niet aan toe te geven.” Zodra het over democratie gaat, voel ik vastere grond onder mijn voeten. Want ja, dat vind ik nou ook! Niets is gemakkelijker dan zeggen dat ‘de democratie’ faalt, en daar dan boos en verongelijkt over te doen. De democratie heeft als idee veel te veel te tillen. Natuurlijk is de democratie onvolmaakt – minstens zo onvolmaakt als jij zelf. En natuurlijk moet je je daar niet bij neerleggen. Dus wees kritisch, houd de macht scherp, ben vooral zelf een beetje integer. Maar reken democratie niet alleen af vanuit een abstract en verheven ideaal, want dan zie je louter falen. Vier vooral ook de momenten waarop het bijna wel lukt met die democratie van ons. Sommige mensen halen hun recht, dissidente stemmen worden gehoord. Dat is een enorme prestatie. Ironisch eigenlijk om bevestiging te vinden voor zo’n aards, bescheiden standpunt bij een religieus geworden taalfilosoof!
Filosofie heeft de naam over grote en abstracte begrippen te gaan. En dat doet ze ook. Maar op die grote begrippen beukt ze vervolgens in met een ijzeren logica. Opdat die begrippen zelf beurs worden. Mals. Enigszins kneedbaar. Van hun vaste betekenis ontdaan. Juist daarom is filosofie belangrijk in het publieke debat, want daarin zoemen veel te veel grote woorden rond. Waarheid. Democratie. Vrijheid. Gerechtigheid. Alsof zonder meer duidelijk is wat je daarmee bedoelt. In hun abstracte aplomb zijn die woorden intimiderend, en vaak worden ze ook zo ingezet. Door zelfverklaarde filosofen, door blaaskaken. Door terroristen.
Ik wil een filosofie die zich aangetrokken voelt tot grote woorden en verlangt naar wat die woorden suggereren – maar juist in het licht daarvan ook aarzelt en zoekt. Dát is denken. Dáár begint begrijpen. Nietwaar, Putnam?
Marjan Slob